37

Er volgde een periode van betrekkelijke rust. Arkin kon de stilte voelen, alsof Petersburg de adem inhield, en hij was extra op zijn hoede, wisselde steeds van verblijfplaats, bleef nooit ergens lang, altijd zonder wortels, zonder schaduw. Toch kon hij zich er niet toe brengen bij de Ivanovs vandaan te blijven. Ze trokken hem zoals de zomer zwaluwen trekt.

Hij sloeg hen gade, met hun komen en gaan, de moeder lang en recht in zware rouwkleding, haar dochter naast haar in het zwart, maar op de een of andere manier niet in de rouw. Er was een alertheid in de tred van de jonge Ivanova, en een snelheid in haar bewegingen, een woede in de klap waarmee ze het portier van het rijtuig dichtsloeg. Hij bleef uit het zicht maar zijn ogen volgden haar en hij hoorde opnieuw haar woorden in zijn hoofd: Heb je dan geen geweten? Begreep ze het dan niet? De revolutionair verbreekt alle banden met de sociale orde en de bijbehorende ethische codes, omdat alleen het buitensluiten van zulke waarden een radicale omwenteling teweeg kan brengen. De oude orde móést worden vernietigd. Zij maakte deel uit van de oude sociale orde, hand in hand met haar moeder.

Dus waarom kon hij hen dan niet vernietigen?

Bij het huis kwamen en gingen rijtuigen en automobielen, vrienden die kwamen condoleren, en jonge vrouwen van wie hij veronderstelde dat ze uit haar schooldagen waren. De begrafenis zelf vond hij weerzinwekkend. Een lange rij rijtuigen die met zwarte rouwfloersen waren behangen, paarden met zwarte pluimen, rouwjurken die de stad moesten hebben beroofd van alle zwarte zijde, en sieraden met gitten. Als minister Ivanov niet in staat was het losgeld voor zijn dochters te betalen, waar had hij dan het goud gevonden voor dit opzichtige vertoon? Nog meer krediet bij de banken? Terwijl arbeidersmannen en -vrouwen in krotten moesten leven, kregen de rijken paleizen om in te sterven. Hij spuugde op de grond buiten de kerk. De dood aan hen allen.

Toch wilden zijn voeten niet weglopen. Ze bezaten een geduld waaraan het zijn hoofd ontbrak, en toen hij in de schaduw van de Kazankathedraal tegen een muur leunde, verwenste hij het feit dat hij de Ivanovs ooit had ontmoet. De vader kwam als eerste door de enorme deuren naar buiten, maar Arkin schonk hem slechts oppervlakkige aandacht. Hij was het soort man dat riep dat revolutionairen aan straatlantaarns moesten worden opgehangen, als waarschuwing voor anderen. Zijn dag des oordeels zou komen.

Naast hem stond zijn vrouw, met gebogen hoofd, en met een zware sluier die haar aan het zicht onttrok. Hij had die sluier het liefst weggerukt om in haar ogen te kunnen kijken, te zien wat er in haar geest lag. Ze liep langzaam, alsof het veel inspanning kostte, maar de dochter, die achter hen liep, liet haar hoofd niet hangen en sloeg haar blik niet neer. Zodra ze naar buiten kwamen in het herfstige zonlicht strekte ze die lange hals van haar en keek aandachtig naar de menigte die zich rond de kathedraal had verzameld om te kijken. Haar ogen gleden heen en weer, kennelijk op zoek naar iemand die ze verwachtte te zien, en Arkin trok zich nog verder terug in de schaduwen.

Want hij besefte dat hij die iemand was.

Arkin was in het geheime kamertje toen Valentina opnieuw naar de kerk van vader Morozov kwam. Het was een klein, benauwd hokje achter een paneel in de kamer in het souterrain en zodra hij haar boven aan de trap met de priester hoorde praten, verdween hij erin.

‘Zoals je ziet, liefje, is het precies zoals ik heb gezegd. Hij is hier niet.’ De stem van vader Morozov was vriendelijk.

Er viel een lange stilte en Arkin kon haar voetstappen door de kamer horen gaan. Af en toe bleef ze staan en hij stelde zich voor dat ze het minste geluid probeerde op te vangen, in de lucht snuffelde op zoek naar sporen van hem.

‘Het ruikt hier naar sigaretten,’ merkte ze op.

‘Er komen hier veel mannen om te roken, maar niet Viktor Arkin. Luister goed, mijn lieve kind, en geloof wat ik zeg. Hij was in Moskou en is een paar dagen geleden naar Petersburg teruggekomen, maar nu is hij weer weg. Ik weet niet zeker waarheen. Hij had het over Novgorod, dus misschien is hij daar. Ik heb hem jouw boodschap gegeven, dat je hem zoekt, dus ga nu in vrede, mijn kind, en vergeet onze vriend.’

‘Vader,’ zei Valentina, en Arkin glimlachte want hij had die toon eerder gehoord, ‘die man is niet mijn vriend. Zeg tegen hem dat er niet genoeg dagen in het jaar of genoeg plaatsen in dit land voor hem zijn om zich te verstoppen, zeg hem dat ik hem zal vinden, zeg hem…’ Haar woorden stokten en de plotselinge stilte leek tegen de muren te weergalmen. Toen de woorden weer begonnen was haar stem veranderd. ‘Zeg hem,’ zei ze, zo zacht dat hij het amper kon verstaan, ‘dat ik hulp nodig heb.’

De studeerkamer van minister Ivanov beviel Jens niets. De kamer was net als de man zelf: opschepperig en opzichtig, met vertoon van allerlei successen in trofeeën en zwaarden en schilderijen in vergulde lijsten, met afbeeldingen van grote Russische veldslagen – maar net als de man zelf begon alles aan de randen af te bladderen. Het indrukwekkende bureau vertoonde littekens van brandende sigaren, er zat een inktvlek op het tapijt en op één muur zat een lichte plek op het behang waar een schilderij was weggehaald. Ongetwijfeld opgeëist door een bank. Jens zat op de stoel, met zijn handen werkeloos in zijn schoot, ondanks hun behoefte om Ivanov bij de strot te grijpen, die aan de andere kant van het bureau verveeld aan een dikke sigaar zat te trekken.

‘U kunt Valentina niet dwingen tot een huwelijk dat ze niet wil,’ verklaarde Jens.

‘Het antwoord is nog steeds nee, Friis. Ze zal met geld moeten trouwen, dat weet ze.’

‘Ik ben niet armlastig.’

‘Het antwoord is nee.’

Jens bedwong zijn woede en zei koeltjes: ‘Ik werk nauw samen met minister Davidov. Ik geloof dat u hem kent.’

‘Ja. Maar wat heeft dat hier in hemelsnaam mee te maken?’

‘Hij heeft eerder dit jaar zijn vrouw verloren.’

‘Dat weet ik. Heel droevig. Maar wat zou dat?’

‘Dus heeft minister Davidov geen belangstelling meer voor zijn privéleven. Toch is hij nog steeds ambitieus, ondanks zijn leeftijd. Vorige maand heeft hij de uitgebreide bezittingen geërfd van zijn broer, die bij een motorongeluk is omgekomen.’

Ivanov kneep zijn ogen een eindje dicht. ‘Ga verder.’

‘Hij zoekt naar manieren om die erfenis te investeren in het bevorderen van zijn carrière, in het verbreden van zijn interesses. Ik heb geruchten vernomen dat hij belangstelling heeft voor het leiden van diverse comités die u onder uw hoede heeft, dus misschien zou ik bij hem een opmerking kunnen laten vallen als…’ Daar liet hij het bij.

Ivanov kon de hebzucht in zijn ogen niet verhullen. Jens klapte de mahoniehouten sigarenkist op het bureau open, haalde er een sigaar voor zichzelf uit en stak een hand uit naar de minister, die hem greep alsof het een reddingslijn was.

Ivanov glimlachte en schudde hem hard. ‘Welkom in de familie, Friis. Ik heb altijd het geluk van Valentina op het oog gehad.’

Jens stak zijn sigaar aan. Ja, dat zal best.

Jens zat in zijn kantoor te werken met de jonge Kroskin, de opzichter die een deel van zijn been had verloren na de explosie in de tunnel. Ze zaten gebogen over een reeks tekeningen op zijn bureau, om de nieuwste uitbreiding van de tunnels te bespreken, toen de telefoon ging. Jens gromde geïrriteerd om deze onderbreking, liep naar de muur en nam de hoorn van de haak.

‘Met Friis.’

‘Friis, jij sluwe rotzak!’

Het was Davidov. ‘Waarmee kan ik u helpen, excellentie?’

‘Ik wil je feliciteren.’

‘Waarmee?’

‘Met je verloving, om te beginnen. Ik heb het van Ivanov zelf gehoord. En verder voor het arrangeren van mijn transactie met hem. Hij is een zeldzaam inhalige rotzak, dus het heeft me een fortuin gekost, maar ik zal met veel plezier…’

Jens hield op met luisteren. Valentina stond in de deuropening van zijn kantoor. ‘Neemt u me niet kwalijk, excellentie, ik moet nu gaan. Dank u voor het telefoontje.’ Hij hing op.

Kroskin staarde Valentina aan. ‘Juffrouw Ivanova,’ zei de jongeman blozend, ‘ik ben heel blij u te zien. Ik moet u nog steeds bedanken voor uw hulp beneden… beneden in de tunnel.’

Ze knikte, maar haar ogen waren op Jens gericht.

Kroskin pakte zijn kruk en strompelde naar de deur. Ze liet hem passeren, ging toen het kantoor binnen en deed de deur achter zich dicht.

‘Jens,’ zei ze, en ondanks de zwarte jas en hoed, die hij haar vreselijk vond staan, fleurde ze de saaie kamer op. ‘Ik weet hoe we het kunnen doen.’

Ze wachtten tot na donker, tot de fabrieken hun ploegendiensten uitspuwden en de winkels hun deuren sloten aan het eind van de dag. Valentina vond het heerlijk om naast Jens door de stad te lopen, met haar schouder tegen zijn bovenarm gedrukt. Hij zou niet verdwijnen. Niet als Katja. Niet als Arkin. Jens zou voor altijd deel uitmaken van haar leven.

De straat was helemaal niet veranderd, de deur met het gebarsten paneel was nog steeds niet gerepareerd. Jens klopte luid, en toen de deur dicht bleef klopte hij nog harder, tot het paneel losschoot. Pas toen rukte een man de deur open, niet verder dan ter breedte van zijn hoofd, en in het schemerige licht konden ze zien dat het een nog jonge man was, met snelle, nieuwsgierige ogen.

‘Ja?’

‘We zijn hier om met Ivan en Varenka Sidorov te praten,’ zei Jens terwijl hij zijn voet tussen de deur zette.

‘Die zijn vertrokken.’

‘Nee,’ hield Valentina aan. Nee. Niet verdwenen. ‘Volgens mij vergist u zich.’

‘Geen vergissing.’

Jens haalde een hand uit zijn zak en tussen zijn vingers hield hij een briefje van vijf roebel. ‘Mogen we dat zelf zien?’

Het briefje verdween in het jasje van de man. ‘Natuurlijk.’ Hij glimlachte geamuseerd. Makkelijk verdiend. Hij stapte opzij en ze zagen dat de deur links openstond, met een petroleumlamp die binnen brandde terwijl het geluid van een zingende vrouw in de gang te horen was.

‘Kijk maar eens goed,’ bood de jonge man aan.

Valentina liep de kamer in. Die was nog steeds klam en klein, met ook nog altijd een gescheurd plafond en schimmel op de muren, maar hij zag er toch heel anders uit. Het meubilair was goedkoop en versleten, maar er lagen allerlei lappen stof in warme tinten die het kamertje een levendigheid bezorgden die het eerst niet had bezeten: goud en amber, magenta en vuurrood, in kleurige draperieën over stoelen, de tafel en het bed. Valentina keek om zich heen. Midden in de kamer stond een jonge vrouw met lang zwart haar en zigeunerogen heen en weer te wiegen terwijl ze zachtjes zong: een oud volksliedje dat zijn wortels had in de wildernis van de Russische steppen.

Valentina draaide zich abrupt om en liep naar buiten.

Jens leidde haar omlaag naar een souterrain. Haar voeten tastten in het donker naar elke trede. Het was begonnen te regenen en de lucht was hier vol van de stank van fabrieksafval die in de ogen prikte, maar Valentina richtte zich op het beroete huis voor haar en hoopte dat Arkin hier zou zijn. Jens stond zwijgend naast haar. Sinds ze bij Varenka’s oude huis waren vertrokken had hij weinig gezegd, behalve: ‘Ik weet iemand anders die misschien kan helpen.’ Ze had een arm door de zijne gestoken en haar vlakke hand onder zijn jas geschoven zodat ze zachtjes over zijn borst kon wrijven tijdens het lopen. Hij leek in gedachten te zijn verzonken.

De deur naar het souterrain zwaaide open en het was niet wat ze had verwacht. Er was één grote ruimte vol bedden en lichamen en het gejammer van een kind met honger, terwijl een kort, dik hondje met littekens van gevechten aan haar been snuffelde alsof het zich afvroeg hoe het zou smaken. Jens sloeg een arm om haar heen, hield haar dicht bij zich, schopte de hond weg en liep naar een magere vrouw die een baby met goudblond haar tegen haar schouder droeg.

‘Ik ben hier eerder geweest,’ zei hij tegen haar. ‘Om Larisa Sergejeva te spreken.’

‘Ik herinner me u.’ Ze glimlachte en liet haar ogen vol belangstelling op hem rusten. Maar Valentina kon haar ogen niet van de baby afhouden. Ze had het liefst die ragfijne haartjes op het hoofdje gestreeld, om de zachtheid ervan te voelen. Net het haar van Katja.

‘Is Larisa hier?’ vroeg Jens, terwijl hij de schaduwen van de ruimte probeerde te overzien.

De vrouw lachte en draaide met haar ogen. ‘Die is verdwenen.’

‘Verdwenen? Waarheen?’

‘Hoe moet ik dat weten? Een paar dagen geleden kwam er een man heel vroeg in de morgen, en toen hebben ze een uur lang met elkaar zitten praten en kibbelen. Maar uiteindelijk was het een en al glimlach. Ze pakte gewoon haar tas, bond het kind op haar rug, en daarna hebben we niets meer van haar gezien.’

‘Een man?’ vroeg Valentina. ‘Hoe zag hij eruit?’

‘Lang, geloof ik.’ Ze glimlachte weer naar Jens. ‘Maar niet zo lang als u. Bruin haar, oude kleren, maar netjes.’

‘Een gezicht dat weet wat het wil?’

‘Ja, dat is waar,’ knikte de vrouw. ‘Dat is hem.’

Tsjort!’ vloekte Valentina. ‘Hij is ons voor geweest.’

Jens liep met haar naar buiten de straat in, waar hij een arm om haar schouders sloeg, warm en intiem. ‘Er zijn nog andere plaatsen,’ zei hij tegen haar.

Arkin had elk moment uit de schaduwen naar voren kunnen stappen en een mes in haar keel kunnen steken om een eind te maken aan deze achtervolging. Maar hij deed het niet. Hij wist dat hij het niet zou doen, net zomin als hij een mes in de slanke witte hals van haar moeder kon steken, en hij verachtte zichzelf om deze zwakheid. Ze waren zijn vijanden, ze waren de onderdrukkers.

De ingenieur was ook zijn vijand, een veel gevaarlijker vijand. Als Arkin Valentina Ivanova doodde, zou hij de ingenieur ook moeten doden, want als hij dat niet deed, zou Friis hem op een dag weten te vinden. Daar was geen twijfel over mogelijk. En die dag zou zijn laatste zijn.

Arkin liep door de lange gang van het hotel, zich bewust van het risico dat hij nam. Hij dacht niet echt dat Jelizaveta hier in Hotel de Russie zou zijn – in plaats daarvan zouden de agenten van de Ochrana hem in de kamer kunnen opwachten. Toch ging hij niet terug. Hij stond stil voor de deur en bleef lang staan luisteren, maar hij hoorde geen enkel geluid. Dat betekende niets. Toen hij de deurkruk aanraakte, ging de deur open en stapte hij de kamer binnen.

Jelizaveta Ivanova zat op de rand van het bed, gekleed in zwarte rouwkleding, met een sluier onder een hoed met glanzende zwarte veren. Op haar gezicht lag een trek van intens verdriet en er lag een groot pistool als een schoothondje op haar knieën. Ze streelde het wapen met een gehandschoende hand. Een minuut lang staarden ze elkaar aan zonder iets te zeggen.

Dobri vetsjer,’ zei hij ten slotte. ‘Goedenavond, Jelizaveta.’

Ze stond op en hield het pistool met beide handen vast. Zonder iets te zeggen.

Hij liep naar voren tot hij dichtbij genoeg was om het pistool aan te raken, maar hij hield zijn handen bij haar vandaan. ‘Het was niet mijn bedoeling dat Katja zou sterven,’ zei hij rustig.

Ze schudde haar hoofd, in een langzame, moeizame beweging, alsof haar hoofd te zwaar was voor haar hals. ‘Dat is niet wat Valentina zegt.’

Hij deed een stap naar haar toe, zodat de loop van het pistool tegen zijn borst drukte. Hij kon zijn hart ertegenaan voelen bonzen. ‘Haal de trekker maar over, als dat je gelukkiger maakt.’

Ze deed haar ogen achter de sluier dicht. Hij hield zijn adem in en telde tot tien, maar er was geen plotselinge pijn die hem van het leven beroofde. Zonder iets te zeggen pakte hij het pistool uit haar handen en wierp het op de satijnen sprei, waarna hij voorzichtig de hoedenspeld uit haar haar haalde en de hoed op de vloer liet vallen. Hij sloeg zijn armen om haar bevende gestalte en hij legde zijn wang tegen haar haar, met haar adem warm en snel in zijn hals. Minutenlang bleven ze zo verstrengeld staan, terwijl het starre raamwerk van haar lichaam langzaam in zijn lichaam smolt.

‘Hoe kan ik je niet haten?’ fluisterde ze. ‘Hoe kan ik zo’n slechte moeder zijn?’

‘Ik wou,’ zei hij, ‘dat jij en ik elkaar in een andere tijd en op een andere plek hadden ontmoet.’

‘Er is alleen maar deze tijd. Er is alleen maar deze plaats.’

Hij kuste haar haar, ademde de vertrouwde geur ervan in, maakte een parelmoeren haarclip los en zag dat een gouden tres op haar schouder viel.

‘Hoe wist je dat ik vandaag zou komen?’ vroeg hij.

‘Dat wist ik niet.’

De woorden tolden door zijn hoofd. Hij stelde zich haar voor dag na dag, een eenzame gestalte die op de rand van een hotelbed zat met een pistool op haar schoot, woede in haar hart, wachtend op hem. Het werd hem te machtig. Zijn tranen vielen op haar haar.

Valentina maakte jacht op hem, samen met Jens, week na week, zoals jachthonden op een vos jagen, van hol naar hol. Ze wilde dat hij zou voelen hoe haar haat hem achtervolgde terwijl hij zich van de ene plaats naar de andere begaf, de ene veilige haven na de andere moest opgeven terwijl zij zich in kroegen en sloppen, kerken en zalen waagden. Altijd met roebels in de hand.

Tot twee keer toe kwamen ze zo dichtbij dat ze hem kon ruiken in de lucht die ze inademden, maar elke keer verdween hij door een raam of over een dak. Overdag werkte ze opnieuw in het Sint-Isabellaziekenhuis, maar ’s nachts doorzochten Jens en zij de achterbuurten. Toen haar moeder vroeg waar ze naartoe ging, was ze eerlijk tegenover haar. ‘Ik ben op zoek naar Viktor Arkin.’

‘De politie behandelt dat. Het is niet nodig dat jij dat doet.’

‘Zij hebben gefaald, mama. Ik ben van plan niet te falen.’

Maar in plaats van haar te verbieden het huis te verlaten, staarde haar moeder haar ernstig aan en waarschuwde: ‘Wees voorzichtig, Valentina. Oog om oog mag voor jou misschien gerechtigheid lijken, maar hij is een meedogenloze man en hij wordt snel kwaad.’

‘Hoe komt u er zo bij om dat te zeggen, mama?’

Haar moeders wangen werden rood. ‘Hij is toch zeker een revolutionair? Die worden allemaal door woede verteerd.’

‘Ik weet hoe hij is, mama. Wees maar niet bang om mij.’

‘Jens, wat is er?’

Er was iets niet in orde. Valentina kon het in de kamer voelen, een onrust die haar hart deed bonzen. Jens stond bij het raam van zijn appartement en keek naar het verkeer en naar de mensen die zich haastten om de kille herfstwind te ontvluchten. Achter hem stond in volle glorie op een lange tafel een uitgebreid houten muizenpaleis met torentjes voor het witte knaagdier om langs omhoog te rennen, en bruggen om met zijn pootjes op te balanceren. Op dit moment liep het diertje in zijn rad, waarmee hij een gestaag zoemend geluid maakte dat wonderlijk troostvol was.

‘Het gaat binnenkort sneeuwen,’ mompelde Jens. ‘De kou zal maken dat de arbeiders weer in staking zullen gaan. Er is geen brood in de winkels.’

Valentina kwam achter hem staan en legde haar wang tegen zijn rug. ‘Wat is er?’ vroeg ze opnieuw.

‘Valentina, je zult hem niet te pakken krijgen.’

‘Arkin?’

‘Niet op deze manier. Hij is ons altijd een stap voor.’ ‘Laten we het nu niet over hem hebben.’ Ze streek met haar handen over zijn naakte zijden en schoof tegen hem aan. Ze deed haar ogen dicht en drukte haar wang zo hard tegen zijn ruggengraat dat het pijn deed. ‘Jens.’ Ze draaide hem om zodat ze hem glimlachend in zijn donkergroene ogen kon kijken. ‘Je hebt gelijk. We moeten iets nieuws bedenken.’

Arkin pakte de brief aan van de priester in de kerk, en even kon hij niemand bedenken die die brief kon hebben gestuurd. Het was een ijzeren regel: zet niets op papier. Het kan je dood worden.

‘Waar is vader Morozov?’ vroeg hij aan de priester, een man met een rond hoofd en een ijzeren brilletje.

‘Hij is naar zijn dorp. De politie is hier geweest om vragen over hem te stellen.’ Hij schudde nerveus zijn hoofd.

‘Dus hij houdt zich schuil?’

Da. Ja.’

Vervolgens gaf de priester hem de brief.

‘Wie heeft hem gebracht?’ vroeg Arkin. Op de voorzijde van de envelop stond zijn naam in grote elegante letters.

‘Een jonge vrouw.’

Hij scheurde de envelop open.

Jij verwacht te veel van het leven, Viktor Arkin. Je verwacht te veel van mij als je denkt dat ik weg zal blijven. Dus laten we direct zijn, laten we elkaar van aangezicht tot aangezicht ontmoeten, alleen jij en ik, niemand anders. Laten we zeggen wat we elkaar te zeggen hebben. Jij kunt mij een onderdrukker noemen, ik kan jou een moordenaar noemen. Ontmoet me morgen op de binnenplaats achter het Sint-Isabellaziekenhuis. Om drie uur. En wat dan? Dan kan ik je vertellen dat onze kleine persoonlijke tragedies alles betekenen in de storm die door Rusland trekt, en dat ik jouw kind verwacht.

Arkins hand beefde zo hevig dat de woorden wazig werden voor zijn ogen.

Ze had een goede keus gemaakt. De binnenplaats lag afwisselend in de zon en in de schaduw, niet besloten en ook niet in het openbaar. Arkin had de plek geïnspecteerd, juist toen de dageraad over de stad aanbrak, en hij begreep waarom ze deze plek had uitgekozen voor de ontmoeting. Het was geen goede val – er waren te veel vluchtroutes. Naast de zware metalen hekken die openstonden bij de ingang voor ambulances en leveranciers waren er ook twee deuren naar het ziekenhuis, plus een in de achtermuur die naar een zijstraatje leidde, en een metalen luik naar een soort kelder.

Ze zouden allebei gemakkelijker ademhalen. Hij wilde haar vertrouwen.

Hij hield de binnenplaats enkele uren lang in de gaten. Lange tijd gebeurde er niets, maar met onregelmatige tussenpozen ontstond er activiteit, zodat hun ontmoeting op elk moment kon worden onderbroken. Dat maakte het veiliger. Een aantal bakstenen opslaghuisjes langs één muur baarde hem zorgen, maar hij had de sloten met gemak open weten te krijgen en vond niets bijzonders, alleen wat petroleumvoorraden en kratten met benodigdheden als beddenpannen en drukvaten. Hij nam in zich op welke delen van de binnenplaats vanaf de achterzijde van het ziekenhuis in het zicht lagen en welke niet. Toen de zon hoger aan de hemel stond rookte hij een sigaret achter een van de huisjes en wist dat hij onzichtbaar was.

Ja, Valentina Ivanova, je hebt een goede plek uitgezocht.

Valentina was druk bezig. Het was een heksenketel op de afdeling. Een brand in de werkplaats van de zeilmakerij bracht een stroom slachtoffers met brandwonden binnen, voornamelijk vrouwen. De tijd ging veel te snel. Elke keer dat ze op de klok keek was die met grote, onverwachte sprongen vooruitgeschoten. Eén uur. Ze maakte een gewond been schoon met een oplossing van hypochloriet en hielp een man met uitdrogingsverschijnselen een kop thee te drinken met de snelheid van een slak. Twee uur.

Haar mond was droog. Zou hij komen opdagen?

Ze dacht weer aan de brief. Ze had ervoor gezorgd dat Jens hem niet te lezen kreeg, ze had hem slechts verteld dat ze Arkin had gevraagd voor een gesprek van aangezicht tot aangezicht. Ze had niets over die laatste zin over het kind gezegd. Zou Arkin het geloven? Ze bleef stil zitten bij een vrouw die niet begreep waar ze was en waarom haar zoon haar hierheen had gebracht.

Negen minuten voor drie.

Ze waste haar handen en sloeg haar verpleegsterscape om. Vier minuten voor drie. Ze begon aan de lange wandeling door de gangen naar de achterzijde van het ziekenhuis. Ze duwde de dubbele deuren open en stapte naar buiten, het zonlicht in, dat zo fel was na het sombere interieur dat ze haar ogen half dichtkneep.

Hij was er. Viktor Arkin stond tegen een muur geleund, langer dan ze zich hem herinnerde, maar dat kon ook zo lijken omdat hij zichtbaar magerder was. Zijn voorhoofd en jukbeenderen puilden door zijn huid. Haar ogen richtten zich op het pistool dat hij losjes in zijn hand hield, en voor het eerst drong zich de gedachte aan haar op dat hij haar zou kunnen doden. Nee, niet als ze hem kon laten geloven dat ze een kind van hem verwachtte. Ze liep naar een goed verlicht gedeelte bij een van de huisjes, maar Arkin verroerde zich niet. Er verstreek een volle minuut, ze kon elke seconde in haar hoofd horen tikken, maar net toen ze dacht dat hij zich niet dichterbij zou laten lokken, kwam hij naar haar toe, op zijn tenen, als een kat. Hij bleef vijf stappen bij haar vandaan staan en ze zag dat zijn ogen zich aanpasten toen hij uit de schaduw stapte.

‘Je hebt me veel last bezorgd,’ zei hij.

‘Daar ben ik blij om.’

‘Waar is hij? Die ingenieur van je?’

‘Hij weet niet dat ik hier ben.’

Hij glimlachte beleefd, en ze had geen idee of hij haar geloofde of niet. Hij haalde zijn schouders op en liet zijn pistool zakken terwijl hij haar onderzoekend aankeek. ‘Misschien is dat waar. Ik kan me niet voorstellen dat jij zou willen dat hij weet wat voor kleine hoer jij in de izba was.’

Ze gaf geen antwoord.

‘Dus wat wil je eigenlijk?’ vroeg hij, opeens bruusk en zakelijk. ‘Waar zijn al jouw mannen? Ik weet zeker dat ze zich hier ergens schuilhouden, een heel leger van die kerels in de opslaghuisjes of beneden in de kelder.’

Hij glimlachte weer, maar ditmaal was het niet beleefd. ‘Er is hier niemand behalve ik. Denk niet dat ik het niet heb overwogen. Ik had je weer gevangen kunnen nemen en je negen maanden opgesloten houden, en daarna het kind van je afpakken en jou de keel doorsnijden.’

Hij had zoiets serieus overwogen, ze hoorde het aan zijn stem, en de gedachte deed haar benen trillen. ‘Ik zou lang voordat de negen maanden om waren jou een vork in je keel hebben gestoken.’

Hij lachte, oprecht geamuseerd. ‘Ik geloof echt dat je daartoe in staat zou zijn. Als het kind echt van mij is, niet van die ingenieur, heb je dan ook overwogen met mij te trouwen of mij het kind te laten hebben nadat het is geboren?’

Ze verborg haar afschuw. ‘Nee.’

‘Dat dacht ik al. Dus wat wil je dan? We staan hier van aangezicht tot aangezicht. Ben je niet van plan me te doden?’

‘Denk niet dat ik dat niet heb overwogen.’

Hoe kon hij glimlachen? Hoe kon hij grijnzen? Hoe kon deze man zich niet de haren uit het hoofd trekken en zijn kleren aan flarden scheuren na alles wat hij Katja had aangedaan?

Ze spreidde haar cape zodat hij eronder kon kijken. ‘Zie je wel, ik ben ongewapend.’

‘Dat maakt me nog zenuwachtiger.’ Zijn blik gleed snel over de binnenplaats. ‘Ik had niet moeten komen.’

‘Ik wil dat je weet, Arkin, dat ik elke dag dat ik wakker word verdriet voel. Ik zal mijn zusje missen voor de rest van mijn leven. Mijn moeder lijdt eronder en mijn vader lijdt eronder. Jij en die bolsjewistische záák hebben mijn familie verminkt.’

Ze keek hem strak aan terwijl ze sprak. Ze zag iets wat verdriet of voldoening kon zijn zijn gezicht verduisteren en aan de huid rond zijn mond trekken. Ze maakte haar cape bij de hals los en liet hem van haar schouders glijden. Het was het teken voor Jens, en Arkin was veel te goed aan zulke dingen gewend om het niet als zodanig te herkennen. Hij keek onmiddellijk naar de ziekenhuisramen, maar hij stond in het zonlicht terwijl de ramen in de schaduw lagen, en hij kon niets zien. Hij begon te rennen. Hij wist wat er ging komen.

Er klonk één enkel schot, een geluid dat in de oren van Valentina als van een zweepslag was. Arkins rechterbeen sloeg onder hem dubbel, zodat hij op de keien viel, maar zelfs terwijl hij de grond raakte, sleepte hij zich al naar de schaduw van een huisje. Valentina keek omhoog naar de rij ramen op de tweede verdieping, naar het raam van de spoelkamer waar Jens zich sinds de vorige avond had schuilgehouden.

‘Dank je, Jens. Spasibo,’ fluisterde ze.

Arkin was bezig een zakdoek te binden rond een knie waaruit bloed en botsplinters in gruwelijke klonten over zijn broek spatten. Valentina stond op hem neer te kijken en zag hoe zijn gezicht van pijn verwrongen was.

‘Je zult nu pijn voelen,’ zei ze scherp. ‘Je zult voor de rest van je leven elke dag pijn voelen. De dood zou voor jou te gemakkelijk zijn geweest. Ik wil dat je lijdt zoals Katja heeft geleden. Ik wil dat je me haat, elke keer dat je die voet op de grond zet, zoals ik jou zal haten, elke dag dat ik niet met Katja kan praten.’

Hij keek naar haar op, zijn ogen waren zwarte gaten van woede. ‘Eens zal die ingenieur van jou hiervoor moeten boeten.’

Ze greep zijn haar beet en rukte zijn hoofd naar achteren. ‘Als je hem ooit aanraakt, zweer ik dat ik het kind zal vernietigen.’ Ze keken elkaar strak in de ogen en ze wist dat hij haar geloofde. Ze liet hem los en veegde haar handen aan haar rok af. ‘Ik zal een brancard voor je regelen,’ zei ze, en ze liep het ziekenhuis in. Tegen de tijd dat ze met twee zaalhulpen naar buiten kwam was Viktor Arkin verdwenen. Alleen zijn bloed bleef achter op de keien.

Загрузка...