14

Jens ging bij Valentina op bezoek, zoals hij had beloofd. Hij stond op de stoep en voelde zich net zo opgelaten als de eerste de beste boerenkinkel met stro in zijn haar. Het was lachwekkend. Hij had met de chicste dames van Sint-Petersburg gedronken en gedineerd zonder ook maar met zijn ogen te knipperen, behalve om met hen te flirten. Maar dit jonge meisje maakte dat zijn voeten te groot en zijn schouders te breed voelden, alleen maar door de manier waarop ze met haar hoofd op die hals van haar draaide en hem met haar fluweelbruine ogen iets te lang aankeek. Er lag muziek in haar bewegingen, die anderen log en onhandig deden lijken. Zelfs in de slee, in de manier waarop ze zich van de smerige vloer had opgericht en weer op de bank naast hem was gaan zitten, even licht als de adem van een zomerbriesje op de Neva.

Er werd opengedaan door een huisknecht in livrei, die hem binnenliet in de ontvangstzaal. Werkelijk heel indrukwekkend. Jens keek om zich heen naar de vergulde kroonluchter en de marmeren beelden in de nissen in de muren. Russen stelden hun rijkdom graag even opvallend tentoon als een pauw die zijn staart openvouwt.

‘Juffrouw Valentina is op dit moment in gesprek. In de blauwe salon.’

De huisknecht was een pezige kerel met een smal gezicht en uitzonderlijk grote handen. Jens gaf hem zijn kaartje.

‘Wilt u haar alstublieft mededelen dat ik er ben?’

De huisknecht verdween. Dus ze was in gesprek. Misschien een vriendin van school? Het was bij de dames van Sint-Petersburg heel gewoon om ’s ochtends naar elkaars huizen te rijden om hun visitekaartje af te geven, en dan ’s middags bij elkaar op de thee te gaan, gevolgd door een reeks afspraken en feestjes in de avond. Het was niets bijzonders als een vrouw zes of acht keer per dag een andere jurk aantrok. Jens dacht aan Valentina’s woorden in het maanlicht: Ik wil iets anders doen… méér. Hij kon het haar niet kwalijk nemen. Maar om nou verpleegster te willen worden? Dat was iets heel anders.

‘Juffrouw Valentina kan u nu ontvangen.’

Hij stapte de blauwe salon binnen. Die was waarschijnlijk blauw gemeubileerd, maar hij merkte het niet op – hij had alleen maar oog voor Valentina. Voor haar slanke gestalte die op een brokaten sofa zat, met haar handen rustig in haar schoot, haar rug recht, té recht. Hij had het gevoel dat er iets was wat haar ongemakkelijk maakte. Was het omdat hij onverwachts langskwam? Toch glimlachte ze naar hem, stond op en reikte hem haar hand.

‘Wat aardig van u om op bezoek te komen.’

Haar manier van doen was formeel, alsof ze nooit op een ijzige weg in het donker tegen zijn borst had gelegen.

‘Ik hoop dat alles goed met u gaat.’

‘Heel goed, dank u,’ antwoordde ze. ‘Hoewel ik het de laatste dagen erg koud heb gehad.’

Haar donkere ogen bleven hem iets langer aankijken dan strikt noodzakelijk was, met een plagerige twinkeling erin. Toen draaide ze zich met veel geritsel van zijde om.

‘Laat me u voorstellen aan kapitein Tsjernov.’

Pas toen merkte Jens de andere man in de kamer op. Een blonde kapitein van de huzarengarde. Een breed, knap gezicht, vol zelfvertrouwen dat voort moest zijn gekomen uit het doden van mensen. Jens had het eerder bij militairen gezien, dat geloof in hun eigen onoverwinnelijkheid nadat ze een veldslag hadden overleefd. Maar vandaag hing er geen stank van bloed aan hem en was hij een indrukwekkende figuur in zijn onberispelijke uniform en blinkend gepoetste laarzen. Jens boog beleefd en bedacht dat hij hem graag in een van zijn tunnels aan het werk zou willen zetten. Hem een beetje vies zou willen laten worden.

Valentina glimlachte naar de kapitein. ‘Dit is Jens Friis. Hij is ingenieur. Ik geloof dat jullie elkaar gisteravond op het bal hebben ontmoet.’

‘O ja?’ zei kapitein Tsjernov. ‘Ik herinner het me niet.’

‘Begrijpelijk,’ antwoordde Jens. ‘Het was erg vol in de zalen.’

Maar ze herinnerden het zich allebei. Jens kon het in de ogen van de ander zien. Dat moment toen Jens was gearriveerd met een glas limoenlimonade en hij Valentina onder de neus van de kapitein had weggekaapt. Tsjernov was het niet vergeten.

Ze gingen zitten op stoelen met een hoge rugleuning, en een dienstmeisje serveerde hun thee in flinterdunne porseleinen kopjes met bewerkte gouden randjes. Als van een poppenserviesje. Jens had het zijne gemakkelijk in zijn hand kunnen vermorzelen. Valentina leidde het gesprek langs veilige paden: ze praatte over de nieuwste restaurants op de Nevski Pros pekt, begon vervolgens over de laatste nieuwtjes inzake prins Feliks Joesoepov, erfopvolger van de rijkste familie van Rusland, die onlangs van de universiteit van Oxford was teruggekeerd naar het Mojkapaleis. Ze noemde het laatste optreden van Ksjesins -kaja bij het ballet. Maar ze verveelde zich. Jens kon het zien in de stijve houding van haar schouders. Dus was hij vol belangstelling toen ze zich met grote, onschuldige ogen tot Tsjernov richtte.

‘Zegt u eens, kapitein, gaat u wel eens jagen?’

Een eenvoudige vraag, maar Jens hoorde de ondertoon in haar stem. De kapitein was echter jong en had nog niet geleerd te luisteren naar wat vrouwen achter hun woorden zeiden.

Tsjernov boog zich naar voren met het belachelijke kopje op zijn knie. ‘Inderdaad.’ Hij schonk haar een brede glimlach, in afwachting van haar goedkeuring. ‘Ik heb vorig jaar deelgenomen aan de jachtpartij van de tsaar met de Amerikaanse ambassadeur.’

‘Was dat niet die keer dat bijna al het wild in het bos is afgeslacht?’ vroeg Jens minzaam.

‘Ja.’ Tsjernov knikte naar Valentina, zich niet bewust van wat er gebeurde. ‘Tachtig herten en honderdveertig wilde zwijnen. Geen slechte buit voor een dag. Ik heb aan mijn muur in de kazerne een schitterend gewei hangen van een van de dieren die ik heb neergelegd.’

‘Wat knap van u,’ zei Valentina.

Het gesprek stagneerde. Te laat besefte de kapitein dat hij op het verkeerde been was gezet. Jens liet Tsjernov zwelgen in zijn met bloed besmeurde valkuil, hij strekte zijn lange benen uit en volstond met het bestuderen van de manier waarop Valentina’s haar in glanzende golven over haar schouders viel. Donkerder dan de nachtelijke hemel. Naar achteren gehouden door clips met parels, haar oren nog net zichtbaar, als zachte, tere schelpen.

‘Jaagt u ook, meneer?’ vroeg Tsjernov in een poging Jens met zich mee te sleuren.

‘Nee, ik jaag niet, kapitein.’ Jens besloot de jongeman een handje te helpen. ‘Maar ik vind het wel interessant om te horen welk geweer u het beste bevalt.’

Valentina’s donkere ogen gingen snel naar Jens, en ze trok één wenkbrauw naar hem op. Maar voor ze de geheimen van de voorkeur van de kapitein te weten kwamen, ging de deur open en kwam Jelizaveta Ivanova binnen, elegant gekleed in lichtblauwe crêpe de Chine. Beide mannen stonden op.

‘Kapitein Tsjernov,’ – ze stak haar hand naar hem uit – ‘mijn man is nu vrij om u te ontvangen. Hij is in zijn studeerkamer. Laat me u de weg wijzen.’

Maar de kapitein hield haar nog even op. ‘Voordat ik vertrek zou ik, met uw permissie, Valentina willen uitnodigen voor een demonstratie zwaardvechten van de huzaren, volgende week vrijdagmiddag.’ Hij wendde zich tot Valentina en boog zo stijlvol dat Jens het liefst zijn benen bij de knieën had afgehakt. ‘Ik zou me bijzonder vereerd voelen als u die gebeurtenis zou willen bijwonen.’

‘Nee, ik…’

‘Natuurlijk wil ze dat,’ zei haar moeder enthousiast. ‘Jullie demonstraties zijn legendarisch. Zoveel vertoon van vaardigheid en… gevaar. Ik weet zeker dat mijn dochter er diep van onder de indruk zal zijn.’

‘Nee mama.’

‘Mevrouw Ivanova.’ Jens stapte naar voren. Ze was klein, net als haar dochter, en hij stak ver boven haar uit, ondanks het hoog opgekapte blonde haar. ‘Valentina heeft reeds eerder ingestemd met plannen voor volgende week vrijdagmiddag.’

‘O ja? En wat mogen die dan wel zijn?’

‘Ik ben vandaag hierheen gekomen om ze te bevestigen. Het gaat om een inspectie van door de tsaar opgedragen constructie werken. Het is een officiële rondleiding en tsaar Nicolaas zal er zelf bij aanwezig zijn, evenals minister Davidov en zijn vrouw.’

Hij zag Valentina’s ogen groter worden. ‘Wat geweldig.’

Haar moeder fronste haar wenkbrauwen.

De kapitein keek misnoegd naar Jens. ‘Dat is toch zeker niet bepaald geschikt vertier voor een jongedame.’

‘En is het kijken naar mannen die doen alsof ze elkaar overhoopsteken dat wel?’ vroeg Valentina.

‘Ik weet zeker dat u tsaar Nicolaas niet teleur zult willen stellen.’ Jens richtte zich tot haar moeder. ‘Hij was verrukt over uw dochter toen ze bij het concert voor hem op de pianoforte speelde. U kunt trots zijn op haar.’

Hij zag haar aarzelen.

‘Met een chaperonne, uiteraard,’ voegde hij eraan toe.

Hij hoorde Valentina haar adem inhouden.

‘Heel goed,’ stemde haar moeder schoorvoetend in. ‘Dan moet ze tot een volgende gelegenheid wachten om een demonstratie zwaardvechten te zien. Maar komt u nu mee, kapitein Tsjernov, mijn man verwacht u. Intussen,’ zei ze kordaat tegen Jens, ‘wens ik u een goedemiddag, meneer.’

Ze vergezelde beide mannen de salon uit, maar voor de deur achter hen dichtviel klonk er even een lach door de opening.

Valentina stond op de rand van het trottoir en keek vol opwinding naar het Sint-Isabellaziekenhuis. Het was groter dan ze had verwacht en de lichte zandsteen was donker verweerd, bladderde af als de huid van een oude man. De hoge ramen waren voorzien van roestige tralies, maar zelfs dat kon haar niet ontmoedigen. De kou was doordringend en ze stopte haar handen diep in haar mof.

… dat je om verpleegster te kunnen worden heel taai moet zijn…

Dat had hij gezegd. Ze rechtte haar schouders, duwde de deur open en stapte een grote hal binnen, waar het naar desinfecterende middelen rook, en naar nog iets anders, iets onaangenaams, iets waar haar maag tegen in opstand kwam. Het interieur was groot en somber, met te veel bruine verf. Er liepen allerlei gangen naar bestemmingen waar ze geen enkele voorstelling van had. Aan één kant was er een kantoor met een glazen luik dat heen en weer kon schuiven, en erachter zat een vrouw. Haar vingers wreven met een munt over haar knokkels toen Valentina dichterbij kwam.

Dobri den, goedemiddag.’ Valentina schonk haar een glimlach maar ze kreeg er geen terug. ‘Ik zoek iemand om over de opleiding tot verpleegster te spreken.’

‘Wilt u een ervaren verpleegster in dienst nemen?’

‘Nee, ik wil te weten komen hoe je verpleegster moet worden.’

‘Nou, dan moet u het meisje zelf sturen. Onze medsestra, onze hoofdzuster, zal zelf met haar willen spreken.’

‘Het gaat om mijzelf,’ verklaarde Valentina. ‘Ik ben diegene.’

‘Wilt u verpleegster worden?’

‘Ja.’

De vrouw wendde zich af en begon in wat papieren te rommelen. Valentina veronderstelde dat ze een formulier zocht, maar toen zag ze de smalle schouders schokken, en ze voelde een felle blos opstijgen.

‘Is er iemand met wie ik moet praten?’

‘Die gang daar in. Derde deur links. Gordanskaja is de naam.’

‘Dank u,’ zei ze. ‘Spasibo.

‘Meisje, mag ik je een goede raad geven?’

‘Ja?’

‘Verspil je tijd niet. En Gordanskaja’s tijd.’

‘Naam?’

‘Valentina Ivanova.’

‘Leeftijd?’

‘Achttien jaar.’

‘Heb je toestemming van je ouders om hier te zijn?’

‘Ja.’

‘Heb je enige ervaring in de verpleging?’

‘Ja.’

‘Wat voor?’

‘Mijn zusje is verlamd. Ik help haar te verzorgen.’

‘Heb je eerder een baan gehad?’

‘Ja.’

‘Wat voor baan?’

‘Ik heb op een kantoor gewerkt.’

‘Waarom ben je weggegaan?’

‘Ik vond het saai.’

‘Dus je denkt dat verplegen niet saai is?’

‘Het zal vast interessanter zijn dan de hele dag formulieren invullen.’

Medsestra Margharita Gordanskaja smeet haar pen op het bureau, leunde met haar zware gestalte tegen de rugleuning van haar stoel tot het houten frame kraakte, en kneep haar ogen half dicht, zodat ze bijna in haar vlezige wangen verdwenen.

‘Maak dat je wegkomt,’ zei ze kortaf. Het weerkaatste tegen de muren van het kamertje.

Valentina liet zich niet uit het veld slaan. ‘Waarom? Hebt u niet nog meer verpleegsters nodig?’

‘Natuurlijk wel. We zitten erom te springen. Maar we zoeken geen meisjes zoals jij.’

‘Wat mankeert er aan mij?’

‘Alles. Dus ga nu maar.’

‘Wilt u me alstublieft vertellen waarom?’

De ogen gingen weer wijdopen. Ze hadden een groezelige kleur die voor bruin moest doorgaan. ‘Je bent om te beginnen een leugenaar. De enige waarheid in dat stel leugens dat je me hebt verteld was je naam en dat over je zusje.’

‘Ik leer snel.’

‘Nee.’

‘Zegt u me dan wat er aan mij mankeert.’

De medsestra schudde haar hoofd, zodat haar onderkinnen angstaanjagend uitpuilden. ‘Kijk jou nou eens in je mooie spullen. Je bent een rijke jonge vrouw met te veel tijd en niets omhanden. Je zult binnen vijf minuten genoeg hebben van het verplegen. Dus verspil mijn tijd alsjeblieft niet.’

Valentina had haar eenvoudigste jurk aangetrokken. Haar oudste jas.

‘Ik zal er niet genoeg van krijgen.’

‘Ik kan het me niet veroorloven de hardwerkende mensen van dit ziekenhuis hun tijd te laten verdoen met het opleiden van wezens als jij.’ Gordanskaja kwam overeind. Haar uniform leverde even strijd met haar indrukwekkende boezem, en won. ‘Nu, voor de laatste keer, jongedame, verdwijn alsjeblieft uit mijn kantoor met je chique kleren en je chique ideeën.’

Valentina keek omlaag naar haar mof van sabelbont, naar de manier waarop haar vingers het ding probeerden te wurgen. Zonder nog één woord te zeggen stond ze op en liep ze de kamer uit.

Arkin lag plat op zijn buik. De grond was nat, zijn jas plakte aan hem vast, zijn blik was op de horizon gericht. Hij had drie jonge leerlingen uit de gieterij van Raspov meegenomen, alle drie zo gretig als jonge honden. Hij was blij met hun gezelschap. De klus was niet moeilijk, maar wel riskant. De trein moest op exact de juiste plaats vaart minderen om de vracht uit te laden, of ze werden ontdekt. Hij had een traject van de spoorbaan uitgezocht dat kaarsrecht was, zodat niemand in de voorste rijtuigen kon zien wat er achteraan gebeurde. Het dennenbos liep hier aan één kant tot vlakbij, zodat de dikke stammen royaal dekking boden. De wind wervelde door de takken boven hun hoofd en de vlagen maakten ijspegels los die beneden in de sneeuw vielen met een plof die hen elke keer weer liet schrikken.

Aan de horizon wolkte een puf rook op. Arkin voelde zijn hart sneller gaan kloppen. Naast hem keek de jongste van de leerlingen op en grijnsde. Arkin gaf hem een por.

‘Laag blijven, Karl. Geduld.’

‘Als het de verkeerde stoker is, zal hij niet kunnen stoppen.’

‘Het is allemaal geregeld. Vertrouw hen.’

Karl knikte, maar met een frons. Hij was een jongen van zestien met een wilde bos haar. Zijn vader was de machinist op de trein. Zijn enthousiasme was zo aanstekelijk dat Arkin de jongen een hartelijke klop op de schouder gaf. ‘Maak je maar geen zorgen, je vader kan dit aan.’

‘Natuurlijk kan hij het aan.’

Het lawaai van de stoomlocomotief dreunde door de koude lucht, waardoor een zwerm kraaien uit de bomen opvloog. Hun rauwe kreten klonken als een waarschuwing en Arkin werd even overmand door vrees. Niet voor zichzelf, maar voor de jongen. De vogels leken Karl, Karl te roepen. Nee. Voortekens waren voor de wankelmoedigen.

Het gedreun van de locomotief werd luider, met het voortdurende gestamp van de zuigers, en opeens was hij volledig in zicht toen hij over de spoorbaan op hen af stoomde. Arkin keek even achterom naar de andere leerlingen, die verder weg met de handkar tussen de bomen stonden, twee bleke gezichten in de schemering van het bos. Hij gaf een teken. Bukken. Er klonk geknars van metaal en gesis van remmen dat door merg en been ging. Hij proefde roet in zijn mond. Traag en moeizaam kwam de trein tot stilstand, en het kostte Arkin slechts enkele seconden om uit zijn positie naar voren te springen, de zware schuifdeur van de laatste wagon open te doen en het kleine krat te grijpen dat naar hem toe werd geduwd.

De jongen hield de wacht. Hij hield in de gaten of er iemand zo dom was om te komen kijken. Het krat werd in de kar gehesen en de twee leerlingen begonnen het onmiddellijk naar de donkere beschutting van de bomen te slepen. De schuifdeur van de wagon werd dichtgeslagen, de trein kwam in beweging. Pas op het laatste moment ging het raam van het volgende rijtuig open en spuwde een geweer een kogel uit voordat Arkin Karl bij de spoorbaan vandaan had gerukt. Ze renden naar de bomen. Aan hun voeten druppelde bloed als vuurrode bloemen op de sneeuw.

‘Ben je gewond?’ Arkin schudde de jongen ongerust heen en weer.

‘Nee, maar jij wel.’

Arkin knipperde met zijn ogen. Toen voelde hij de pijn. Hij voelde met een hand aan zijn oor en zag dat zijn vingers rood werden. Hij lachte en veegde zijn vingers aan zijn broek af. ‘Het is niets. Een schrammetje. Laten we nu eens zien of jullie deze kar in beweging kunnen krijgen.’

Ze slopen met het kostbare krat tussen de bomen weg, terwijl hun adem voor hen uit wolkte. Arkin dankte de God van Morozov dat de kraaien het deze keer mis hadden gehad.

De mist was dik en grillig. Hij vlocht zijn vingers rond Arkins hals en klauwde naar zijn gezicht, zodat zijn huid vochtig en kil werd. Hij probeerde de zware knol van een paard onder hem tot een sneller tempo te drijven, maar het dier had daar zo zijn eigen ideeën over en reageerde niet – hij koos zijn eigen tempo, net zoals hij zijn eigen weg had gekozen. Het beest was van Liev Popkov, dus wat kon je anders verwachten? Het dorp dook onverwachts langs de kant van de weg op, zonder enige waarschuwing, grijs en spookachtig, af en toe zichtbaar wanneer de mist rond de houten huisjes trok. Arkin kon het geruis van een onzichtbare rivier horen toen hij langs een smederij kwam, waar de oven verschroeide lucht uitbraakte. Hij riep naar de man met de leren voorschoot.

‘Het huis van de priester?’

‘Aan de andere kant.’ De man tekende met de gloeiende punt van een spijker een kruis in de lemen vloer. ‘Je kunt het niet missen.’

Arkin miste het niet. Boven de deur van het huisje hing een groot, witgeschilderd ijzeren crucifix, dat uit de mist naar voren sprong alsof het hem bij de kraag wilde grijpen.

‘Stop eens hier, jij rotknol,’ gromde hij, en hij trok de teugels aan. Voor deze ene keer deed het beest wat hem werd gezegd. Hij sprong snel uit het zadel, met een jutezak over zijn schouder, en bonsde op de deur.

Vchodite,’ riep een stemmetje. ‘Binnen.’

Arkin deed de deur open. De lucht van hardnekkige vochtigheid vermengde zich met kookgeuren en die van brandende dennenkegels. Het herinnerde hem aan het gevoel dat hij als kind in zijn dorp had gehad, dat de buitenwereld altijd naar binnen glipte als hij een raam liet openstaan. Hij deed de deur achter zich dicht, zodat hij de mist buitensloot.

Het huisje was karig gemeubileerd: een paar poloviki, zelfgemaakte kleden, op de plankenvloer, een paar ruwhouten stoelen, een gevlochten mand die eruitzag als een hondenmand voor de haard, rommelige stapels boeken in de ene hoek. Morozov was nergens te bekennen, maar aan de andere kant van de kamer zat een meisje van vier of vijf jaar op een houten kruk uien te bakken in een braadpan op het fornuis. Ze schudde de pan geroutineerd heen en weer om aanbranden te voorkomen, terwijl ze Arkin bekeek met grote blauwe ogen die eerder onderzoekend dan gastvrij waren. Het haar was opmerkelijk. Het viel lang en recht tot halverwege haar rug, en was zo licht dat het bijna zilver leek.

‘Hallo,’ zei hij met een glimlach.

Ze beantwoordde de glimlach niet. ‘Mijn vader is bezig.’

Ze pakte een keukenmes dat te groot leek voor haar kleine hand en begon knoflook te hakken op een plank naast haar. Het was heel vreemd om zo’n jong kind deze taken te zien verrichten met routineus gemak, maar Arkin herinnerde zich dat de vrouw van Morozov dood was en kennelijk had dit kleine kind haar rol op zich genomen.

‘Kan ik je vader even spreken?’ vroeg hij. ‘Het is belangrijk.’

Haar aandacht dwaalde af – hij was minder belangrijk dan haar uien – maar ze wees met het lemmet van het mes naar een deur achterin. Hij liep erheen en lichtte de grendel op. Hij had er meteen spijt van. In het midden van de koude, kale slaapkamer lag een man op de vloer geknield, met ontbloot bovenlijf, terwijl hij zijn rug met een zweepje geselde. Elk van de vijf leren bandjes had een stevige knoop aan het uiteinde en elke knoop was roodgekleurd. De man was vader Morozov.

‘Mijn excuses,’ zei Arkin snel, en hij trok zich terug.

In de andere kamer ging hij op een van de stoelen zitten wachten.

‘Ik zei toch dat hij bezig was,’ zei het meisje.

‘Ja, je had gelijk.’

Hij had dit nooit gedacht van de priester. Wat bezielde Morozov in hemelsnaam? Dag na dag streed hij om de pijn van anderen te verlichten en tegelijkertijd deed hij zichzelf opzettelijk pijn. Arkin werd er onpasselijk van. Hij bleef zwijgend zitten wachten tot de slaapkamerdeur openging en de priester binnenkwam, geheel gekleed in zijn soutane, met de gebruikelijke glimlach op zijn gezicht. Arkin zocht naar de blik van zelfvoldaanheid die zo’n penitentie teweeg moest brengen, maar hij zag niets.

‘Hallo Viktor, ik heb aan je gedacht. Is het gelukt met de aflevering van de granaten?’ Hij ging zitten zonder enig teken van ongemak, fysiek noch mentaal, hoewel hij Arkin zijn kamer moest hebben horen binnenkomen.

Arkin glimlachte onwillekeurig. ‘Ja, daarom ben ik gekomen. De kist staat op dit moment in het badhuis van Sergejev, maar hij is daar niet veilig. Zijn huis wordt waarschijnlijk in de gaten gehouden. We moeten hem snel verhuizen.’

‘En de granaten zelf? Zijn die in goede staat?’

Bij wijze van antwoord greep Arkin in zijn jutezak en haalde de inhoud eruit: een korte huls met een metalen hendel eraan, en een doos munitie. Hij gaf ze aan de priester, die alles aandachtig bekeek.

‘Duits militair materiaal is altijd het beste,’ merkte hij op.

De kist was over allerlei grenzen gesmokkeld, om toegevoegd te worden aan de voorraad wapens. Wanneer het moment kwam, zouden ze klaarstaan. De wapenvoorraden waren over Sint-Petersburg verspreid en werden geregeld verplaatst, sommige waren in kelders diep in de binnenstad begraven, wat betekende dat als de ene voorraad werd ontdekt, de andere nog steeds veilig was. Voorzorgsmaatregelen waren altijd noodzakelijk; infiltranten waren een immer aanwezig gevaar. Arkin moest voortdurend zijn ergernis bedwingen over het langzame tempo van de glorieuze revolutie.

Opeens moest Arkin denken aan Valentina Ivanova in de auto. Breng ons alsjeblieft hiervandaan, had ze gezegd. Gebiedend, ja, maar het was dat ons dat hem bijbleef. Niet mij, maar ons. Het was Katja, het verlamde meisje, dat ze wilde redden, haar lieve zusje. Hij verafschuwde alles waar de familie Ivanov voor stond. Uitbuitende kapitalisten. Maar onwillekeurig had hij respect voor het oudste zusje. Hij herkende in haar dezelfde vastberadenheid die ook hemzelf dreef.

‘Trotski heeft ermee ingestemd bij ons te komen praten,’ vertelde hij de priester.

Otlitsjno! Uitstekend!’

‘Dus hebben we de kerkzaal nodig.’

‘Ik zal het regelen.’

‘Ik moet nu gaan. De minister wil dat ik hem vanavond naar het feest van zijn maîtresse breng.’ Buiten was de mist dichter geworden.

‘Alsjeblieft.’ Het meisje sprong van de kruk en stak hem een dikke snee zwart brood met gebakken uien toe. ‘Ik heet Sofja.’

Spasibo,’ zei hij verbaasd, en hij nam een hap. Het smaakte warm, vol kruiden en knoflook. ‘Heerlijk, dank je wel.’

‘Wat is er met je oor?’ vroeg ze ernstig.

Het onderste stuk van zijn linker oorlel was eraf geschoten door de geweerkogel uit de trein, en de wond werd nu bedekt door een dikke, zwarte korst.

‘Niets bijzonders. Alleen maar een schrammetje. Wat is een beetje pijn nou?’ Zijn blik kruiste die van de priester, en op dat moment begrepen ze elkaar.

‘Mijn vader zegt dat pijn is hoe we leren.’

‘Dan zal heel Rusland nog veel gaan leren, Sofja.’

Hij at het brood en de uien op, slingerde zich in het zadel en galoppeerde weg, de dichte mist in. Binnen enkele seconden was hij onzichtbaar geworden, terwijl één gedachte nog door zijn hoofd speelde. Heel Rusland zal nog veel gaan leren.

Загрузка...