32
Ondanks mijn vader.
Ondanks het feit dat Arkin van de aardbodem is verdwenen.
Ondanks de wonden die ik in de ziekenzalen verbind en de patiënten die ik heb zien sterven.
Ondanks mijn moeder die zelden thuis is, en de hitte van de stad die erger is dan ik me kan herinneren.
Ondanks mijn handen die eruitzien alsof ze van iemand anders zijn.
Ondanks dit alles is het de gelukkigste zomer van mijn leven.
De zomer kwam laat. Aarzelde als een meisje op haar eerste bal. De lente begon bleek en voorzichtig: de blaadjes aan de lindeboom kwamen slechts schoorvoetend tevoorschijn en de zon verschool zich achter wolken. Sint-Petersburg zag er grauw en vermoeid uit. De fabrieksrook hing in een groezelig lijkkleed boven de daken, te uitgeput om zich te verplaatsen. Maar juist toen Valentina zich had neergelegd bij de koude winden vanaf de Finse Golf en geen picknicks met Katja dit jaar, barstte de zomer over de hoofdstad los en veranderde deze in een blinkende, stralende stad van goud.
Het was het eerste jaar van haar leven dat ze de zomermaanden niet op hun landgoed in Tesovo doorbrachten. Valentina vroeg niet waarom – het was wel duidelijk. Haar vader had het veel te druk en bracht al zijn tijd óf op het ministerie door óf opgesloten in zijn studeerkamer, met een verzameling mannen in goed zittende pandjesjassen en zijden hoge hoeden, die kwamen en gingen met zware aktetassen. Maar ze had al lang geleden besloten dat ze nooit meer naar Tesovo wilde. Hoe zou ze daar nog kunnen komen na alles wat er was gebeurd? Hoe zou Katja dat kunnen? Maar nog sterker was het besef dat ze Jens niet kon verlaten, net zomin als ze haar eigen huid kon verlaten.
Het was een zomer van wandelingen, van armen die langs elkaar streken terwijl zijn wond genas. Zijn gemakkelijke, terloopse kracht verbaasde haar voortdurend, wanneer hij haar over een beekje tilde of haar bij haar middel vasthield wanneer zij zich naar voren boog om een lieveheersbeestje van het oppervlak van een vijver te plukken. Het was een zomer van ijsjes en libellen, van de stad verkennen, die ze met nieuwe, verbaasde ogen bekeken omdat ze hem voor het eerst samen zagen.
Ze nam hem mee naar concerten van Tsjaikovski en Stravinski in het Aleksandrinskitheater met zijn hoge Korinthische zuilen; hij nam haar mee naar station Nikolajevski om haar de wonderen van de constructie van de dakoverspanning te tonen en om tot in detail de werking van de trillende stoommachines uit te leggen. Maar zij keek in plaats daarvan naar de textuur van zijn huid, naar het gestippelde groen van zijn ogen. Luisterde naar de hartstocht in zijn stem als hij sprak, in plaats van naar de zwoegende adem van de locomotieven.
Er was de dag dat ze hun voeten in de Neva lieten bungelen, met de geur van pas gemaaid gras in de lucht en wat nevelflarden boven het water toen hij de plannen uitlegde voor het uitbaggeren van de Nevabaai om het water beter de stad in en uit te laten stromen. Dat ze samen een appel aten, hap voor hap.
Er was de dag dat ze Katja meenamen naar het bos, waar een hert uit haar hand at, en daarna naar de Sint-Izaäkkathedraal gingen, waar Katja moest huilen omdat hij zo mooi was.
Er was de dag dat hij haar kuste op de stoep van de Hermitage, alsof hij alle anderen voor alle eeuwigheid van haar lippen wilde wissen.
Er was de dag dat haar moeder en zij bij een raam stonden te kijken naar Jens en Katja in de tuin. Hij was bezig een spaak van haar rolstoel recht te buigen, en haar hand lag op zijn schouder toen hij bukte. Haar moeder zei in haar oor: ‘Besef je wel hoeveel je zusje van hem houdt?’
En juist toen het eind van de zomer overging in de herfst, zat ze met Jens in een open rijtuig onder het fluwelen donker van een nachthemel om de sterren te tellen, en vertelde ze hem dat ze zwanger was.
‘Wil je met me trouwen?’ vroeg Jens.
Valentina’s hart bonsde in haar oren. Hij pakte haar hand, drukte die tegen zijn lippen, draaide hem om en kuste de pols. Het maanlicht beeldhouwde zijn gezicht tot marmer maar zijn ogen brandden van leven.
‘Wil je me de eer bewijzen met mij te trouwen, Valentina Ivanova?’
‘Ja.’
‘Morgen?’
Ze lachte, met een prop van vreugde in haar keel. ‘Zo snel als je maar wilt.’
‘Nu.’
Ze deed haar ogen dicht. Toen ze ze weer opendeed zat hij er nog steeds, hield hij nog steeds haar hand vast.
‘Jens, ik heb Katja plechtig beloofd dat ik haar nooit in de steek zou laten.’
‘Dan kan ze bij ons komen wonen. Mijn grondtransacties met Davidov hebben veel meer opgeleverd dan ik had verwacht, dus zal ik een mooi nieuw huis voor ons kopen. Met ook ruimte voor je zusje.’
Hij zei het heel gemakkelijk, alsof het iets simpels was.
‘Dank je, liefste.’
Hij nam haar gezicht in beide handen. ‘Ik hou van je,’ zei hij zacht, en hij legde voorzichtig zijn lippen op de hare.
‘Ik breek heus niet,’ lachte ze.
Hij trok haar op de bank van het rijtuig naar zich toe en drukte haar zo stevig tegen zich aan dat ze amper adem kon halen. ‘Ik zal morgen met je vader spreken.’
‘Hij zal het niet leuk vinden.’
‘Hij zal eraan moeten wennen.’ Zijn hand vond haar buik en begon de nog vlakke contouren ervan te strelen.
‘Een jongen,’ fluisterde ze. ‘Een ingenieur om een nieuw Petersburg te bouwen.’
‘Een meisje,’ glimlachte hij. ‘Ik wil een meisje.’
‘Met mijn haar en jouw ogen.’
‘En met jouw muzikale talent. Een meisje dat veel zal bereiken met moed en ambitie. Een meisje met een goed verstand. Net als haar moeder.’
Een harde wind rukte een sliert haar over haar gezicht en ze huiverde.
‘Je hebt het koud,’ zei hij.
‘Nee. Ik ben opgewonden.’
Hij ging rechtop zitten en sloeg de warme plaid om haar heen, stopte die rond haar knieën en om haar schouders in. ‘Ik rijd je meteen naar huis. Je mag geen kou vatten.’
‘Jens! Ik ben niet ziek! Ik ben alleen maar zwanger.’
Hij glimlachte naar haar, met een tedere blik in de zilverachtige maneschijn. Met een vastberaden klap sloeg hij de leidsels tegen het paard en terwijl hij dit deed zag ze zijn hartenklop in zijn hals. Ze had die plek graag willen strelen maar haar armen waren onder haar plaid gestopt.
‘Jens, het is morgen mijn vaders verjaardag. Hij heeft voor het gezin plaatsen geboekt in het theater, en na afloop een diner bij A’lours.’ De woorden smaakten als zeep op haar tong. Laat hem alsjeblieft morgen nog hebben. Vraag het hem de dag erna.’
Hij draaide zich met een ruk naar haar toe. ‘De hemel geve me kracht! Heb ik niet lang genoeg op je moeten wachten?’
‘Nee.’ Ze glimlachte naar hem. ‘Eén dag. Niet langer.’
Ze leunde tegen hem aan terwijl hij het rijtuig mende, en haar warmte werd zijn warmte, haar dromen gingen over in zijn dromen.
De volgende dag maakte een hardnekkige motregen een einde aan de verstikkende hitte die de stad in haar greep had gehouden. Het theater was een verblindende schittering van licht toen de familie Ivanov plaatsnam in haar loge op het eerste balkon, met het vergulde houtsnijwerk en de met pluche bekle de stoelen. Beneden in de zaal steeg het geroezemoes van stemmen. De elite van de Sint-Petersburgse society pronkte met hun juwelen en gouden onderscheidingen die wedijverden met de fonkelende kroonluchters. De glimlachjes waren star, op hun plaats gehouden door schitterende diamanten tiara’s die veel eigenaars tot zulke gruwelijke schulden hadden gedreven dat groezelige geldschieters zich vol verwachting in de handen wreven. Maar om met minder in de opera te worden gezien betekende een risico op buitensluiting en minachting.
Valentina vond het vreselijk, maar de muziek hielp – als altijd. Toen de lichten werden gedoofd en de opera De Legende van Tsaar Saltan begon, gaven de dramatische aria’s van Rimski-Korsakov Valentina iets om zich aan vast te klampen. Ze deed haar ogen dicht en liet de noten in haar binnenste tot leven komen. Ze haalde vrijer adem, terwijl ze zich de kamer in Jens’ appartement voorstelde: een rendiervacht zo zacht als de poot van een jong poesje voor het houtvuur, de aanraking van de vacht tegen haar naakte rug, en Jens’ lippen die over de warme huid van haar buik bewogen terwijl hij zacht praatte tegen het kind dat in haar groeide.
‘Valentina, mijn liefste, wat zie je er vanavond prachtig uit.’
Ze deed haar ogen open. ‘Kapitein Tsjernov!’
Zijn rode gestalte zat naast haar. Met een schok besefte ze dat het pauze was en dat de anderen, inclusief Katja in haar rolstoel, zich hadden teruggetrokken in het zijkamertje om wijn te drinken, kaviaar te eten en gasten te begroeten die haastig waren binnengekomen om hun opwachting te maken. Hij was niet veranderd. Al die pijn en narigheid, maar hij was niet veranderd. Alleen waren zijn tanden wat scherper, zijn ogen iets bozer.
‘Je hebt mijn brieven niet beantwoord, Valentina.’
‘Ik ben blij u in goede gezondheid te zien, kapitein. Ik wist niet dat u terug was in Petersburg.’
‘Ik heb je geschreven om te zeggen dat ik hier zou zijn.’
Ze had geen enkele brief gelezen.
‘Ik heb één keer geschreven,’ zei ze. ‘Om u te zeggen dat de verloving was verbroken.’
Hij lachte, een snel, blaffend geluid, en hij ontblootte nog meer tanden. Hij greep haar witgehandschoende hand uit haar schoot en hield deze gevangen tussen zijn eigen handen. ‘Jullie jongedames vinden het zo leuk om te plagen.’
‘Nee.’ Ze probeerde de hand terug te trekken, maar hij hield hem stevig vast.
Langzaam, met zijn ogen op de hare gericht, bracht hij haar hand omhoog en drukte de rug ervan tegen zijn lippen. Zelfs door het dunne leer heen kon ze de stoppels van zijn snor voelen.
‘Laat me los.’
Ze bogen zich naar elkaar toe, bijna als geliefden, met hun gezichten zo dicht bij elkaar dat ze op zijn kaak een roze litteken kon zien dat er eerder niet was geweest. Ze bracht haar andere hand omhoog en greep twee vingers van hem beet, bereid ze af te breken als hij haar niet losliet. Beneden in het theater begon het publiek weer plaats te nemen, en het geroezemoes van stemmen werd luider. Iets maakte dat ze keek, een gevoel dat ze niet kon verklaren, maar ze wist opeens zeker dat Jens er was. Ze zag hem aan de andere kant van de zaal. Lang en recht, haar Viking. Zijn haar leek verwaaid, alsof hij van de straat naar binnen was gerend om haar te zien. En nu zag hij haar. Met haar ene hand aan de lippen van deze kapitein der huzaren, terwijl ze met de andere twee vingers van hem vasthield, haar gezicht verhit en vlak bij dat van Tsjernov. Ze kreunde en sprong overeind, waarbij ze zich eindelijk wist los te rukken.
‘Jens!’ riep ze, zonder zich iets aan te trekken van de verbaasde blikken van beneden. Maar hij was weg. ‘Verdomme, Stepan!’ zei ze woest en ze rende de loge uit.
Ze vond hem. Hij stond in de bar een sigaret te roken en leunde tegen een marmeren zuil, alsof hij zich niet bewust was van de menigte die zich om hem heen verdrong.
‘Jens, ik wist niet dat jij er was.’
‘Kennelijk.’
‘Kapitein Tsjernov kwam alleen maar gedag zeggen.’
‘Een heel vriendelijk gedag, zo te zien.’
‘Nee.’ Ze legde haar vingers op de mouw van zijn jasje en probeerde hem terug te vinden. ‘Het was niet wat het leek. Jens, ga alsjeblieft niet…’
Er klonk een kreet van buiten. In de deuropening stond een man met een cape en een hoge hoed die glinsterde van de regendruppels.
‘Er is op de premier geschoten!’ Hij brulde de woorden steeds weer. ‘Er is op de premier geschoten!’
Er klonk een gezamenlijke kreet van ontzetting in de bar. Jens sloeg een arm om Valentina’s middel en baande zich een weg door de drinkende menigte naar de man toe.
‘Wat is er gebeurd?’
‘Bozje moj, mijn god. Hij was vanavond in het theater in Kiev. Een van die moordzuchtige revolutionairen trok een pistool. Hij heeft Stolypin in de borst geschoten. Geen kogelvrij vest.’ De tranen stroomden de man over het gezicht.
‘Is hij dood? Vertel op, man!’ zei Jens.
‘Ze zeggen dat hij stervende is.’
‘Stolypin stervende. God helpe Rusland!’
‘Bistro!’ schreeuwde de man de rokerige ruimte in. ‘Maak dat je hier wegkomt. Bistro! Snel! Ze zeggen dat de revolutionairen vanavond naar alle theaters komen. In Kiev. In Moskou. Om ons af te slachten… Zelfs hier in Petersb…’
Hij maakte zijn zin niet af. De menigte kwam panisch in beweging, en de mensen lieten hun glazen vallen en vluchtten.
Valentina had nooit eerder paniek gezien, niet op deze manier. Er klonken kreten en vloeken, stampende voeten en stemmen die oversloegen. Op het trottoir buiten het theater, dat nat was van de regen, werden hoeden vertrapt terwijl de menigte radeloos werd. Er werd gedrongen en met ellebogen geduwd terwijl de mensen naar hun rijtuig holden, om hun koetsier riepen, zonder zich iets aan te trekken van de kreten van de politiemensen in zware jassen die uit het niets tevoorschijn kwamen. Valentina kreeg een klap van een van hen toen ze met grote ogen van ontzetting verder holde.
‘Jens, het kan toch niet waar zijn?’
Ze liepen de trottoirs af op zoek naar haar familie, maar alle paraplu’s maakten herkenning onmogelijk en alle hoge hoeden leken in het donker hetzelfde.
‘Dat Stolypin dood is?’
‘Nee.’ Ze schudde haar hoofd, met haar schouders stevig tegen hem aan gedrukt. ‘Dat de revolutionairen alle theaters aanvallen. Dat kan toch zeker niet waar zijn?’
‘Het is waarschijnlijk een gerucht om chaos en angst te veroorzaken. Maar we kunnen geen enkel risico nemen, dus blijf dicht bij me.’
‘Waarom?’ Ze zette zich schrap, zodat Jens in de opdringende menigte stil moest blijven staan. ‘Waarom? Wat zouden ze kunnen bereiken met het veroorzaken van zoveel chaos?’
‘Laten we eerst jullie rijtuig maar zien te vinden.’
‘Nee.’ Ze schudde aan zijn arm. ‘Zeg eens, waar ben je bang voor?’
Hij keek haar aandachtig aan. ‘Ik vrees dat iemand dit heeft georganiseerd en iets gaat doen met de dekmantel van deze paniek.’
‘Wat dan wel?’
‘Ik weet het niet. Kom, blijf nu niet staan.’
Hij trok haar mee, en ze wees naar een wirwar van rijtuigen die verderop de weg blokkeerde. ‘Daar is het rijtuig van papa.’
Jens baande zich een weg tot ze haar vader en moeder naast hun rijtuig in de regen aantroffen. De rolstoel stond leeg en verloren voor hen te wachten.
‘Waar is Katja?’ vroeg Valentina snel. ‘Ze is verdwenen.’
‘Wie zou haar kunnen hebben meegenomen?’
Jens moest de vraag twee keer stellen. Jelizaveta Ivanova stond er star en stijf bij, met niets ziende ogen en schokkerige bewegingen toen haar vingers haar mond aanraakten, maar ze bleef zwijgen. Haar man was het tegendeel. De woede spoot aan alle kanten uit hem, hij stampvoette en stak een vinger uit naar een van de groepjes politiemensen die zich om hen heen hadden verzameld. ‘Ga eens gauw op stap, stommeling, om mijn dochter te vinden,’ schreeuwde hij. ‘Ze is ontvoerd.’
Ze waren allemaal terug bij het theater en stonden bij een zijdeur in de regen. Het was de zijdeur waardoor de Ivanovs in eerste instantie naar buiten waren gekomen, meegevoerd door de stroom op weg naar de uitgangen, met Katja veilig in haar rolstoel.
‘Mevrouw Ivanova,’ zei Jens, ‘vertelt u me eens wat er is gebeurd.’
Ze keek hem niet aan. Haar mond trilde maar er kwam geen geluid uit.
‘Jelizaveta!’ drong haar man aan.
Jens ging recht voor haar staan, pakte haar beide ellebogen stevig vast en trok haar dichter naar zich toe, zodat ze hem wel aan moest kijken. ‘Is Katja gewond in het tumult?’
Ze schudde haar hoofd, knipperde hevig met haar ogen en stamelde: ‘Njet. Ze raakte niet in paniek. Ze klemde zich alleen maar stevig vast aan haar stoel.’ Ze fronste haar wenkbrauwen terwijl ze de beelden in gedachten weer voor zich zag. ‘Ze…’ De woorden stokten.
Hij bracht zijn gezicht tot vlak bij het hare. ‘Wat gebeurde er toen?’
‘Mijn man ging ons rijtuig zoeken.’
‘Denk goed na, mevrouw. Denk góéd na! De minister liep hier bij Katja en u weg… En toen?’
‘Toen kwamen prinses Marja en haar man achter me naar buiten.’
‘Hebt u hen gesproken?’
Hij begon het contact met haar te verliezen. Haar ogen werden glazig toen ze knikte. ‘Ze gilde.’
‘Gilde Katja?’
‘Nee.’ Het was een zacht gefluister.
‘Gilde prinses Marja?’
Geen antwoord. Hij schudde haar zacht heen en weer en hij zag haar ogen draaien.
‘Ja. Ze was gevallen. Haar wang was…’
‘Hebt u met hen gesproken?’
‘Ja.’ Ze huiverde. ‘Er was overal paniek. Toen ik me weer omdraaide naar de rolstoel, was hij leeg.’
‘Mama.’ Het was voor het eerst dat Valentina iets zei. Haar stem was kalm maar klonk hol, alsof hij van ver kwam. ‘Was Katja bang? Door de paniek en het schreeuwen?’
‘Nee. Nee, ze was juist opgewonden.’
Valentina knikte. Ze greep Jens bij de hand en begon hem mee te trekken. ‘Snel. Kom met me mee.’
‘Waar gaan jullie naartoe?’ wilde haar vader weten. ‘Hoe moet het nou met je zusje?’
‘Papa, ik ga haar zoeken.’
De regen stroomde over Valentina’s wangen en het licht van de straatlantaarns en de rijtuigen weerkaatste op haar intens witte gezicht en vervormde het. Haar ogen waren gitzwart.
Ze reed samen met hem op zijn paard. Het was sneller om te paard te gaan dan met een drozjki. De wegen waren verstopt door al het verkeer, er maaiden lichtbundels door de duisternis en de regen werd erger, ratelde met ongeduldige vingers op de daken van rijtuigen. De mensen waren nerveus en geprikkeld, en er deden zich ongelukken voor, wat tot nog meer verwarring leidde.
Jens’ paard Hero ontweek alles keurig, met Jens die hem zo nodig het trottoir op loodste, tot ze vrij waren van alle blokkades en hij ongehinderd door het centrum van de stad kon galopperen. Ze reden snel. Jens kon haar warmte voor zich voelen, kon haar natte haar ruiken. Ze zat onder zijn rijcape verstopt, met haar lichaam als een oven tegen zijn borst, en ze hield zich zo stijf aan de manen van het paard vast dat ze de haren bijna uit de nek van het dier trok. Ze zat stijf en gespannen. Ze hadden hevig gekibbeld.
‘Jens, het zijn de revolutionairen die haar hebben ontvoerd.’
‘Nee Valentina, denk eens goed na. Het kunnen ook gewoon inhalige ontvoerders zijn die haar vasthouden om je vader geld af te persen.’ Lieve god, laat het niet de revolutionairen zijn. Hun messen zouden net zo gemakkelijk de hals van een rijk iemand, man of vrouw, doorsnijden als die van een kip.
‘Nee,’ had ze hardnekkig verklaard. ‘Nee. Zij zijn het, ik weet dat zij het zijn. Ze kwellen mijn familie en ze zullen niet rusten tot we dood zijn.’
De lucht tussen hen was dun geworden, vochtig in hun gezicht, en hij kon de adem van iets kouds in zijn nek voelen.
Hij was met haar meegegaan omdat hij de gedachte niet kon verdragen dat zij in haar eentje door de achterbuurten van Petersburg zou lopen. Maar het was gekkenwerk. De arbeider uit de gieterij en zijn vrouw – de vrouw die met dode kinderen in bed had gelegen – waren allebei thuis. Jens keek om zich heen toen hij de kamer binnenstapte. Het was er in elk geval schoner dan de vorige keer. Ze bekeken hem met samengeknepen ogen, alsof ze hem het liefst de grond in hadden gestampt, op de manier waarop hij kakkerlakken vertrapte. Ze hadden hun armen over hun borst gevouwen, met de tafel tussen hen in, en hij zag twee kroezen bier op de tafel. Hadden ze een toost uitgebracht? Hadden ze op het succes gedronken?
‘Hij is dood,’ kondigde Ivan voldaan aan. ‘Premier Pjotr Stolypin is dood.’
‘Nog niet,’ verbeterde Jens. ‘Ik heb gehoord dat hij gewond is.’
De vrouw zat Valentina aan te staren. ‘Wat is er met haar aan de hand?’ vroeg ze.
‘Mijn zusje,’ zei Valentina. ‘Waar is ze?’
‘Die in de rolstoel?’
‘Ja. Ze is ontvoerd.’ Haar stem klonk vlak en emotieloos. ‘Ik denk dat die revolutionairen van jullie haar gevangen hebben genomen. Ik wil dat jullie naar jullie vrienden gaan om te vragen waar ze gevangen wordt gehouden.’
Ivan enVarenka schudden hun hoofd. Jens stapte naar voren en sloeg zo hard met een vuist op de tafel dat het bier uit de kroes klotste. ‘Ik zal jullie allebei zes maanden loon geven.’
Hun gezichten lichtten op van begeerte.
‘Alleen,’ ging Jens verder, ‘als jullie uitzoeken waar haar zusje gevangen wordt gehouden.’
‘Waarom zouden revolutionairen haar willen ontvoeren?’ vroeg Varenka.
‘Om politieke druk uit te oefenen op haar vader, minister Ivanov.’
Ivan spande en ontspande zijn schouders, als een vechthond. ‘En als we weigeren?’
‘Dan zal ik genoodzaakt zijn aan te dringen.’
Jens wachtte met minder geduld dan Valentina. De kamer, met zijn vochtige muren en gebarsten plafond, leek klein en benauwd voor zijn rusteloze geest. Elke keer dat de vrouw een blok op het vuur wierp, wolkte er rook op, die zich op het meubilair en in hun longen nestelde. De waarheid was even wazig en ongrijpbaar als de rook, leek hem.
De waarheid van wat een persoon geloofde en de waarheid van wat hij zei waren twee verschillende dingen. Er viel geen harde en vaste streep onder te trekken, omdat alles zich steeds tussen schaduwen en zonlicht bewoog, en van vorm veranderde. De bolsjewieken en de mensjewieken plukten voortdurend repen van hun zogenaamde waarheid terwijl ze streden om de macht, erger dan jakhalzen om een karkas, schreeuwend om gerechtigheid en gelijkheid. Een jong, invalide meisje ontvoeren. Wat voor rechtvaardigheid was dat? Wat voor gelijkheid, als de zwakken door de sterken werden verslonden?
O Valentina, wees voorzichtig. Liefste, wees voorzichtig.
Ze zaten aan de tafel, met Valentina’s hand in de zijne. De vrouw hield hen in de gaten, verschoof haar hoofddoek af en toe terwijl ze ineengedoken bij de kachel haar bier zat te drinken. Twee uur lang bleven ze zo zitten. Hij kon de spanning in Valentina’s ogen lezen, hij kon bijna zien hoe haar brein achter de beenderen van haar schedel ronddraaide, hij kon de raderen en kettingen horen zoemen, en hij vreesde voor haar veiligheid. Opeens kneep ze in zijn hand en staarde hem aan met strakke blik. Hij waakte goed over haar, maar niet goed genoeg. Toen er vier mannen in rafelige jasjes en met doorweekte petten op achter Ivan de kamer binnendaverden, waarbij ze de kille nachtlucht met zich meevoerden, kwam Jens overeind. Valentina keek niet naar de mannen, alsof ze al wist wat ze zouden gaan zeggen. Ivan liep naar de kachel om zich te warmen.
‘En?’ vroeg ze vriendelijk. Haar ogen waren op Jens gericht.
‘Jij’ – Ivan wees naar haar – ‘gaat met ons mee. Jij’ – hij wees naar Jens – ‘blijft hier.’
‘Nee!’ Jens stapte vastberaden naar haar toe, maar ze sprong voor hem en nam zijn gezicht tussen haar sterke handen.
‘Het spijt me, liefste,’ fluisterde ze toen haar lippen de zijne raakten.
Op dat moment klapte de vloer naar hem omhoog en een geluid als van vuurwerk explodeerde in zijn hoofd. Hij kon zijn hersens in duizend stukjes glas uiteen voelen spatten. Toen de pijn van de klap ten slotte tot hem doordrong, tuimelde hij in een leeg, zwart gat.