34

De wind was kil, de straten donker als de onderwereld, zonder lantaarns of trottoirs. Jens bewoog zich stil door een doolhof van achterafstraatjes. Hij bleef op zijn hoede terwijl ze allerlei bochten maakten, zich splitsten in armoedige steegjes en binnenplaatsen die zonder enige waarschuwing in elkaar overgingen. De grote doorgaande wegen waren door Peter de Grote ontworpen als pronkstuk voor de westerse wereld, maar achter de paleizen en de schitterende façades hadden deze overbevolkte konijnenholen van de onderklasse zich als zweren verspreid. Overal woekerde verbittering en wrok.

Voor een van de armoedige huizen liep Jens een stenen trap naar een souterrain af, nat en glibberig. Dit was geen plek om te wonen, ver beneden het waterpeil. Het moerasland waarop Sint-Petersburg was gebouwd, liet zich gelden wanneer het zwaar regende of het tij hoog was: in de hele stad liepen souterrains onder water. Maar toch bleven er mensen in wonen. Het was dat of op straat slapen. Hij bonsde op de deur. Die werd behoedzaam geopend en een vrouw in een flanellen nachthemd keek naar hem op.

‘Ik ben op zoek naar Larisa Sergejev,’ kondigde hij aan. ‘Is ze thuis?’

De vrouw knipperde snel met haar wimpers, als een eekhoorn, en stapte achteruit in de kamer, zodat Jens binnen kon komen. Mijn god, bozje moj. Jens sloeg een hand voor zijn neus. In het flakkerende licht van twee kaarsen kon hij zien dat de kamer groot was en zich uitstrekte tot in het donker, maar dat hij tot aan het lage plafond was volgepropt met stapelbedden en mensen die dicht opeen kropen voor de warmte. Er moesten wel dertig of veertig mensen zijn. Over sommige bedden wa ren flarden van lakens gehangen in een poging tot privacy, en er lagen kinderen in groezelige groepjes op matrassen op de grond.

‘Larisa!’ schreeuwde de vrouw in het nachthemd. ‘Je hebt bezoek van een heer!’

Er klonk goedmoedig gejoel en er stapte een magere jonge vrouw uit de schaduwen naar voren, met een slapende baby in haar armen.

‘Larisa Sergejev?’ vroeg Jens.

Da.

‘Ik wil je graag even spreken.’

‘Waarover?’

‘Over iets persoonlijks.’ Hij keek even naar de rijen ogen die op hen waren gericht. ‘Buiten, denk ik.’

Ze ging hier niet tegenin. Ze gaf de baby aan de vrouw die de deur had opengedaan en volgde Jens de straat in. Hij zag haar huiveren. Mooi zo. Hij wilde dat ze nerveus was. Hij liep met haar naar een plek met vaal licht dat uit een nabijgelegen raam naar buiten viel en bekeek haar. Haar gezicht was vriendelijk, met verlegen, onzekere ogen. Ze had lichtbruin haar dat ter hoogte van de kaak in een rechte lijn was geknipt. Haar ene voet schopte met snelle bewegingen in de onverharde weg.

‘Ben jij de weduwe van Michail Sergejev?’

‘Ja.’ Haar stem was zacht en aangenaam.

‘Ik geloof dat hij een vriend van Viktor Arkin was.’

Haar voet stopte abrupt met schoppen. Ze sloeg haar ogen neer. ‘Ik weet het niet.’

Hij kon haar wel door elkaar schudden, tot haar tanden klapperden en haar zachte, leugenachtige tong uit haar mond viel. In plaats daarvan liet hij zijn stem dalen. ‘Volgens mij weet jij dat wel.’

Ze schudde haar hoofd en betastte zwijgend haar lippen.

‘Hij brengt je eten,’ verklaarde Jens. Hij had inlichtingen ingewonnen en had gehoord dat Arkin deze vrouw hielp na de dood van haar man.

‘Soms.’

‘Ik moet hem spreken. Vanavond.’

Haar ogen gingen nerveus naar hem omhoog. ‘Wie bent u?’ ‘Mijn naam is Jens Friis.’

Direktor Friis?’

‘Ja. Je man heeft voor me gewerkt.’

‘U hebt ons geholpen toen hij zijn arm had gebroken.’ Ze raakte zijn hand aan. ‘Dank u wel. Spasibo. Anders waren we van honger omgekomen.’

‘De baby?’

‘Met haar gaat alles goed.’

‘Ik wou dat ik hetzelfde kon zeggen van Valentina Ivanova.’

Jens bracht zijn gezicht tot vlak bij het hare en zei op dringende toon: ‘Zeg tegen Arkin dat ik hem moet spreken. Nu.’

Ze schudde haar hoofd en liep haastig terug naar het souterrain.

Ze was niet voorzichtig genoeg, absoluut niet voorzichtig genoeg. Larisa Sergejeva keek voortdurend achterom toen ze door de steegjes holde, maar steeds op het verkeerde moment en op de verkeerde plaats. Tien minuten nadat hij haar had achtergelaten vertrok ze van het huis, met een sjaal over haar hoofd en iets omvangrijks in haar zak. Hij kon het zien aan de manier waarop haar jas er scheef van hing. Ze was te gemakkelijk te volgen.

Hij sloop achter haar aan naar een nauwe doorgang met aan weerszijden hoge bakstenen muren waartegen voetstappen weerklonken, maar zij holde en zou alleen het bonzen van haar hart kunnen horen. Hij bewoog zich in de schaduwen en drukte zich plat tegen de muur toen ze aan het begin van het steegje bleef staan om het te overzien. Toen ze plotseling de achteringang van een luidruchtige bar binnenging, hield hij zich schuil onder een poort. Bijna meteen daarop kwam ze weer naar buiten, met achter zich aan een donkere gestalte die met grote stappen liep en zorgvuldig het lamplicht uit de bar meed. Ze gingen fluisterend staan praten in een portiek. Jens haalde moeizaam adem. Dit was de man, degene die over heel Petersburg zijn vingerafdrukken had achtergelaten. Jens trok een pistool uit zijn broeksband en overzag de poel van duisternis achter zich, in het steegje. Hij had nooit eerder een mens gedood, maar deze vent zou rotten in de hel voordat de nacht om was. Hij bewoog zich naar voren.

‘Arkin! Waar is ze?’

Arkin maakte geen geluid maar Larisa Sergejeva slaakte een gesmoorde kreet. ‘Ik heb hem niet hierheen gebracht, Viktor, dat zweer ik.’ Ze leek bang voor hem.

Jens negeerde haar. ‘Waar is ze?’ Het pistool was op het hoofd van de rotzak gericht.

Arkin stapte bij de vrouw vandaan. Hij kwam in de open ruimte en keek Jens behoedzaam aan. ‘De ingenieur,’ zei hij zacht. ‘Als je mij doodt, zal zij ook sterven.’

Jens liet het pistool zakken tot het op Arkins rechterknie was gericht. ‘Luister goed. Als je ooit nog wilt kunnen lopen, moet je nu praten. Zeg op, waar zijn ze?’

Arkin keek even naar het pistool en zei niets. ‘Hoe wist je van Larisa?’

‘Jij bent in deze stad niet de enige met ogen en spionnen.’

‘Wat wil je…’

Zijn stem werd afgeknepen toen er van achteren een reusachtige arm om zijn hals werd geslagen. De vrouw begon te gillen.

‘Je herinnert je onze vriend Liev Popkov nog?’ Jens sloeg met het pistool tegen Arkins kaak en hoorde hem kreunen. ‘Hij is om jou door de Ochrana gemarteld. En laten we het gat in mijn borst niet vergeten, dat jij me hebt bezorgd. Het zou ons allebei veel plezier doen als we als tegenprestatie een kogel door jou kunnen jagen.’

‘Laat me eerst zijn kop eraf trekken,’ gromde Popkov.

Larisa jammerde.

‘Nee,’ zei Jens. ‘Eerst een kogel in de rechterknie en daarna in de linker.’

Arkin spartelde in Popkovs greep, maar het was alsof hij aan een beer wilde ontsnappen, en toen zijn arm bijna uit de kom werd gedraaid, hield hij op. Jens kwam dichterbij en zei scherp: ‘Nog één laatste keer, Arkin. Waar zijn ze?’

‘Rot op.’

‘Je mag zelf kiezen.’ Hij richtte het pistool.

‘Laat hem los,’ zei de vrouw.

Ze richtte een revolver op Jens. Haar hand beefde en ze wiebelde nerveus van de ene voet op de andere, maar op deze afstand kon ze niet missen.

‘Larisa,’ zei Jens kalm, ‘doe dit niet. Je zult je kind en jezelf in de ellende storten. Wat jij ook mag besluiten, ik ga deze moordenaar nu regelrecht in zijn been schieten als hij me niet vertelt waar hij de dochters van Ivanov heeft verstopt.’

‘Als je dat doet, zweer ik dat ik je zal doden,’ zei ze. ‘Ik heb hem nodig, als ik mijn baby in leven wil houden.’

‘Dat is een risico dat ik zal moeten nemen.’

Ze greep de revolver nog steviger vast. Hij keek opzij.

‘Arkin, waar is Valentina?’

Arkin staarde naar de vrouw en hield zijn mond dicht. Jens haalde diep adem, maar voor hij de trekker kon overhalen liet Popkov zijn wurggreep opeens varen en stapte bij zijn gevangene vandaan. Voor ze ook maar met hun ogen konden knipperen was Arkin verdwenen.

‘Waar ben jij in godsnaam mee bezig?’ schreeuwde Jens tegen de grote man.

‘Die kleine muis zou je hebben vermoord. En wat heeft Valentina nog aan jou als je dood bent?’

Hoeveel geef je? Die vraag bleef hardnekkig in Valentina’s hoofd hangen. Wat is de prijs? Wat is de prijs die een mens hoor te betalen en waar trek je een grens? Wanneer zeg je nee, genoeg is genoeg?

Wie zegt er waar schuldgevoelens beginnen en waar schuldgevoelens ophouden?

Valentina stond met haar gezicht tegen het tralierooster gedrukt en ademde de geuren van de natte vlakte in. Ze luisterde naar de vogels alsof dit de laatste keer was dat ze hun lied hoorde. Ze tuurde door het gaas naar de hut met open zijkant buiten, waarin houtblokken in slordige rijen lagen opgestapeld. Een rat met een oor dat er voor de helft af was gescheurd, staarde haar vanuit de houtstapel achterdochtig aan.

‘Valentina, denk je dat we morgen naar huis zullen gaan?’ Ze draaide zich om en keek naar haar zusje op het bed. Er liepen grijze strepen, als de sporen van tranen, van haar neus naar haar mondhoeken. Valentina glimlachte. ‘Natuurlijk gaan we morgen naar huis.’

Het was laat toen Arkin die avond weer bij de izba terugkeerde en de deur opendeed. Valentina hoorde de klap van de scharnieren en ving het geluid van slepende voetstappen op de vloerplanken op. Geen goede dag dus. Ze hoorde slechts een paar minuten wat lage mannenstemmen voordat de buitendeur weer dichtsloeg en Mazjik hevig vloekend het erf af liep. Arkin klopte niet aan, hij maakte de deur naar hun kamer gewoon open en liep naar binnen. Zelfs die beleefdheid kon hij niet opbrengen.

Dobri vetsjer, goedenavond,’ begroette Valentina hem.

‘Hier is brood en water voor vanavond.’

‘Morfine?’

Njet.

‘Mijn vader heeft niet betaald?’ vroeg Katja vanaf het bed.

‘Nee.’

Katja deed haar ogen dicht, sloeg een arm over haar gezicht en nam verder geen deel aan het gesprek.

‘Niets voor haar?’ vroeg Valentina.

‘Nee.’

Haar vingers jeukten om zijn ogen uit zijn hoofd te krabben.

De armen waren gemakkelijk om te kopen. Jens kon hun woorden kopen, maar hij verwachtte niet hun loyaliteit te kunnen kopen. De avond had niets opgeleverd. Hij vloekte aan één stuk door.

Valentina. Toen hij de rokerige kroegen in de achterbuurten afzocht, ving hij vanuit zijn ooghoeken voortdurend een glimp van haar op, in haar blauwe jurk, met die elegante beweging van haar heupen en de manier waarop ze bij een begroeting haar hoofd omhoog keerde. Haar donkere ogen die hem plaagden. Maar elke keer dat hij zich omdraaide, was ze verdwenen. Valentina. Verdwijn niet, geef het niet op. Blijf hier. Blijf. Bij mij.

Hij had met haar vader gesproken en het was een verhitte woordenwisseling geweest. Minister Ivanov was een man die het niet op prijs stelde als hem werd verteld wat hij moest doen, maar het was duidelijk dat hij veel van zijn dochters hield en voor hen had hij zich ertoe verlaagd om op zijn knieën te smeken. Maar banken, rijke vrienden, collega-ministers en zelfs de joodse geldschieters hadden allemaal nee gezegd. Een half miljoen roebels, dat was te veel nu hij toch al zo zwaar in de schulden zat. Maar Viktor Arkin nam geen genoegen met minder, dat was wat hij voor de revolutie had geëist. Jens probeerde zelf het geld bijeen te brengen met het land dat hij samen met Davidov bezat, maar hij kwam er niet eens bij in de buurt. De moeder had er al die tijd star en zwijgend bij gezeten, met een asgrauw gezicht.

Het was pas halverwege die vreselijke dag dat Jens op de gedachte kwam dat Arkin misschien helemaal niet op het geld uit was en dat hij daarom het bedrag zo hoog had gesteld. Wat hij wilde was de familie Ivanov raken, de zusjes laten lijden. Hij had zijn revolutie in hun leven laten binnendringen. Bij dit inzicht hield Jens op met het praten met banken en begon hij te zoeken in de achterafkamertjes en rokerige kelders waar mannen met rode pamfletten in hun zak bijeenkwamen om over woede en vernietiging en een nieuwe wereldorde te praten.

‘Er is een plek.’

‘Waar?’

‘Ergens…’ De man met het sproetige gezicht gebaarde in de richting van het raampje van de naargeestige kroeg waarin ze zaten. ‘Ergens in het moerasland.’

Jens legde een briefje van vijftig roebel tussen hen op de tafel. ‘Waar in het moerasland?’

‘Ik weet het niet. Echt, ik heb het ook pas net gehoord. Een eind buiten de stad.’

Jens slaakte een overdreven zucht en stopte het briefje weer in zijn zak maar schonk de man wel een nieuwe hoeveelheid wodka in.

‘Waar?’ vroeg hij weer.

‘Hoor eens,’ – de ogen van de man waren niet duidelijk te zien achter zijn rossige wimpers, en zijn hand die het glas vasthield, beefde – ‘ze zouden me vermoorden als ik mijn mond voorbijpraatte.’

Hebzucht deed vreemde dingen met mensen. Jens legde twee briefjes van vijftig roebel op de tafel.

Katja’s ademhaling ging langzaam over in een regelmatig ritme. Sliep ze, of deed ze alsof? Valentina besloot dat ze het erop moest wagen en ze glipte van het bed zonder haar te storen. In het donker vond ze op de tast de weg naar de deur en ze krabbelde er zacht met haar vingernagels op. Ze bleef staan, luisterde, en krabbelde nog eens. Ze hoorde niets, geen voetstappen, maar voor ze het nog eens kon doen klonk er gefluister van de andere kant.

‘Wat is er?’

Ze legde haar lippen op de kier in de deur. ‘Ik moet met je praten.’

Geen geluid. Misschien een zucht. Ze wachtte, met blote voeten op de vloerplanken gekruld, terwijl haar hart tegen haar ribben bonsde. Er klonk het vertrouwde geluid van het slot. Ze keek of ze beweging zag in de zachte grijze berg die Katja was, maar ze zag niets, en er viel een streep amberkleurig licht door de smalle opening naar binnen, zodat Valentina knipperde met haar ogen.

‘Mag ik eruit?’

‘Waarom?’

‘Alsjeblieft?’

Arkins stem klonk anders, alsof hij had gedronken. Ze stak haar polsen naar buiten door de smalle opening tussen deur en kozijn en ze voelde dat er een leren band om werd strakgetrokken. Ze stapte naar buiten, met haar polsen samengebonden voor zich, en hij deed de deur weer op slot.

‘Wat nu?’

Het moest al in de vroege uren van de morgen zijn, maar hij had kennelijk onder de olielamp aan de tafel een stel kaarten zitten bestuderen, met daarbij een fles wodka en een glas. Het glas was halfvol. Ze liep erheen, en ondanks de leren band slaagde ze erin het leeg te drinken. Hij vouwde de kaarten op voor dat ze ze kon bekijken en hij nam haar onderzoekend op. Ze droeg haar zijden avondjurk, die gedurende de dag was opgedroogd; ze had hem zo goed mogelijk schoongeborsteld. Haar haar zwierde in verwarde golven over haar blote schouders.

‘Je ziet er…’ Hij zocht naar een woord. ‘Verfijnd uit.’

Het was niet echt een compliment, maar het kon ermee door. Hij had een blauwe plek op zijn wang en zijn ogen waren zwaar, alsof hij elk moment in slaap kon vallen.

Nog niet, Viktor Arkin – ga nog niet in slaap vallen. Ze ging aan de tafel zitten en schonk het glas nog eens vol maar pakte het niet op. Elke beweging was moeizaam, met haar geboeide handen.

‘En?’ vroeg hij ruw.

‘Ga alsjeblieft zitten. Ik wil praten.’ Ze glimlachte naar hem om te tonen dat ze geen kwaad in de zin had. Gebruik je wapens, had Davidov gezegd.

Hij pakte de andere stoel en ze schoof het glas dichter naar hem toe. De kamer was klein en slecht onderhouden, en ze vroeg zich af van wie het huisje was. Niet van hem, daar was het veel te rommelig voor. Er was een laag, berookt plafond en er waren houten wanden met kasten en een icoon in een hoek. Het rook er naar rottend hout, maar er drupte vannacht geen water in de emmers.

‘Heeft mijn vader nee gezegd?’ vroeg ze.

Hij knikte.

‘Heeft hij je hoe dan ook iets voor ons aangeboden? Heb je hem persoonlijk gesproken?’

Hij keek haar aan alsof ze gek was. ‘Natuurlijk niet. We hebben geschreven boodschappen over en weer gestuurd. Ik ben heel voorzichtig geweest.’ Hij snoof smalend. ‘Niemand heeft me hierheen kunnen volgen, als je dat soms mocht denken.’

‘Nee,’ zei ze, ‘dat dacht ik niet. Ik twijfel er niet aan hoe bedreven je bent in ongezien wegkomen. Maar wat nu? Ga je ons vrijlaten?’

‘Nee.’

Eén woord. En toch zoveel woede erin.

‘Dus wat gaat er dan met ons gebeuren?’

Hij reikte naar het glas en dronk het in één teug leeg. Zijn ogen waren bloeddoorlopen. ‘Wil je het echt weten?’ vroeg hij vermoeid.

‘Natuurlijk.’ Ze likte langs haar droge lippen.

‘Je vader moet worden gedwongen zijn portemonnee te trekken, dus…’ Hij zweeg. Schonk het glas nog eens vol. In zijn hals trilde een spier. ‘Dus zal een van jullie morgen worden gedood om te laten zien dat het ons menens is. Daarna zal hij betalen voor de veiligheid van de ander. Het maakt niet uit wie van jullie het is.’

Nu brak er iets in haar binnenste. ‘Ik heb je toch gezegd dat mijn vader geen geld heeft? Hij heeft grote schulden bij de banken, dus het heeft geen zin om te verwachten dat hij…’

‘Hou je mond. Geen leugens.’

De stilte daalde als een muur tussen hen neer. Hij zette het glas wodka voor haar neer en zij dronk het leeg, maar lange tijd zei geen van beiden iets en de wind deed de luiken rammelen om hen ervan bewust te laten blijven dat er nog een wereld buiten die luiken was.

‘Arkin,’ zei Valentina. ‘Ik lieg niet. Het hoeft niet zo te zijn. Heb je dan geen geweten?’

Hij deed geen moeite om te antwoorden, maar stak een sigaret op. Zelfs die bezigheid verrichtte hij met precisie, ondanks de alcohol in zijn bloed. Toen hij zijn hand op de tafel legde haalde Valentina de sigaret eruit, trok eraan en blies een dunne streep rook uit, die zich uitstrekte in de ruimte tussen hen.

‘Ik beloof je,’ zei ze zacht, ‘dat je van mijn vader geen geld voor je bolsjewistische zaak zult krijgen, omdat hij bankroet is. Je zult ons allebei moeten doden, Katja en mij.’

Hij pakte de sigaret weer terug. ‘Ik heb eerder gedood.’

Dat schokte haar. ‘Het zou zinloos zijn. Wat zou je ermee bereiken, behalve meer aandacht van de politie?’

Hij zette zijn ellebogen zwaar op de tafel. ‘Wat stel jij dan voor?’

Ze gaf zichzelf de kans niet om te aarzelen. ‘Dit.’ Ze reikte naar voren met haar geboeide handen en nam zijn gezicht ertussen, waarbij ze merkte hoe zijn kaak verstrakte toen ze hem aanraakte. Ze trok hem naar zich toe en kuste zijn mond. Die smaakte naar wodka en vermoeidheid, en zijn lippen waren hard en strak.

Hij greep haar polsen en rukte haar handen weg. ‘Wat doe je nou, verdomme?’

‘Je zult geen losgeld ontvangen, niet voor mijn zusje en niet voor mij. Dus laat Katja gaan.’ Ze zweeg even en wierp hem een uitdagende blik toe. ‘Ik bied je een heel ander soort betaling… als jij ermee instemt haar morgen vrij te laten.’

Zijn ogen werden groot en ze kon niet zeggen of dat van verbazing of weerzin was. ‘Wil jij jezelf verkopen? Als de eerste de beste stoephoer?’

‘Ja.’ Ze bloosde.

Hij staarde haar zo lang aan dat ze bijna de moed verloor. Het was nog niet te laat, ze kon haar woorden nog intrekken, Katja en zij konden… konden wat?

Arkin stond opeens op, wankelend op zijn benen. ‘Ik stem ermee in. Jullie kunnen allebei vertrekken.’

Ze voelde een felle steek in haar hart.

‘Beloof je dat?’

‘Ik beloof het.’

Ze had gedacht dat ze aan Jens zou denken. Maar ze dacht niet aan hem, en dat maakte dat ze wel kon huilen.

Ze had gedacht dat ze zich zou voorstellen dat het zijn lippen waren die over haar dijen streken, dat zijn hongerige vingers haar koude huid streelden en in de dichte bos donkere krullen tussen haar benen groeven. Ze wilde kunnen geloven dat het het gewicht van Jens’ naakte lichaam was dat zwaar op haar lag, haar gevangenhield op het smerige matras. Maar dat lukte haar niet. Zelfs voor geen seconde. Ze kon Jens niet in dit bed van bedrog brengen. Ze bande hem uit haar hoofd zodat zijn ogen niet konden zien wat haar benen deden, hoe ze waren verstrengeld met die van deze gehate vreemde, of konden zien hoe haar verraderlijke lippen de blote huid van zijn schouder kusten.

Arkin zei niets. Hij kon haar jurk niet helemaal uittrekken vanwege haar geboeide polsen, maar hij maakte zoveel mogelijk bloot, trok zijn eigen kleren uit en ging eerst naast haar liggen. Hij raakte haar aan, hij streelde haar. Hij nam haar borsten in zijn handen maar keek haar niet één keer aan. Toen hij eenmaal op en in haar was, met haar armen om zijn nek geslagen, deed hij zijn ogen stevig dicht en slaakte bij elke stoot een aantal woorden. Die niet voor haar bestemd waren. Het was alsof hij de liefde bedreef met iemand anders.

Загрузка...