11

Eenmaal weer buiten het Anitsjkovpaleis bleven ze samen op de oprit staan, voor de ingang met de drie zuilen. Er schitterden duizend lampen in een opzichtig vertoon van smakeloze rijkdom. Het paleis was van de keizerin-moeder, de moeder van de tsaar, die bedreven was in het voeren van een schitterend hof dat de halfslachtige pogingen van haar schoondochter in de schaduw stelde. Op dit late uur waren de gasten luidruchtig geworden – sommigen gingen naar buiten, naar hun rijtuigen om verder te gaan naar andere bals die tot vijf uur in de morgen zouden duren. Er klonk geratel van wielen en het gerinkel van paardentuig. De nacht was luid en de sterren leken werelden ver verwijderd. Noch Valentina noch Jens maakte aanstalten weer naar het feest te gaan.

‘Je chaperonne zal staan te wachten,’ zei Jens. ‘Ongetwijfeld.’

‘Ga je daar problemen mee krijgen?’

De manier waarop hij haar aankeek maakte dat ze exact op deze plek wilde blijven, met zijn lange gestalte in de grijze overjas zo dichtbij dat ze hem kon aanraken. Ze schoof haar capuchon naar achteren.

‘De vriendin van mijn moeder fungeert vanavond als mijn chaperonne. Ze moet diverse meisjes in de gaten houden nu het nieuwe seizoen is begonnen. Ik verwacht dat ze woedend zal zijn, maar’ – ze schonk hem een samenzweerdersglimlach – ‘ik zal zeggen dat ik mijn kennis heb verbreed door van alles over sterren te leren. Bovendien is ze waarschijnlijk zo op haar eigen pleziertjes gericht geweest dat ze nauwelijks heeft gemerkt dat ik weg was.’

‘De hele zaal zou opmerken dat jij weg was.’

Ze slikte, wilde iets geestigs zeggen, maar ze wist niets te bedenken. ‘Spasibo, Jens. Dank je wel dat je me vanavond de sterren hebt laten zien.’

Hij keek even over zijn schouder naar het paleis, wilde iets zeggen, maar knikte alleen maar. ‘Het was me een genoegen.’

Zo formeel? Opeens zo correct? Zijn gezicht was niet het gezicht dat haar zo aandachtig had bekeken, daar bij het bos. Was dat wat een feest aan het hof met iemand deed? Maakte dit iemand tot een ander?

‘Ik wens je veel succes met je tunnels,’ begon ze, niet wetend wat ze anders moest zeggen.

‘Dank je.’

‘Zal ik je eens wat zeggen?’

‘Ja, graag.’

Zijn voeten bewogen nog geen centimeter, maar toch voelde ze hem dichterbij komen. In haar hoofd. Hij raakte haar bijna aan.

‘Ik weet net zoveel van tunnels,’ zei ze, ‘als jij van sterren.’

Zijn lange, elegante neus snoof even.

Dus zei ze tegen hem: ‘Ik weet misschien niets van de scheikunde en biologie die ik nodig heb, maar ik ken wel de sterren.’

Ze wilde dat hij zou lachen, maar hij staarde haar aan, met een vragende blik. ‘Waarom moet jij in hemelsnaam iets van scheikunde en biologie weten?’

‘Ik wil verpleegster worden.’

Hij lachte niet. Daar was ze hem dankbaar voor.

Hij keek haar onderzoekend aan en ze had geen idee wat er achter die donkergroene ogen omging. Ze zag hem zwaar ademhalen.

‘Mijn vriend is arts.’ Hij sprak behoedzaam. ‘Hij zegt dat je om verpleegster te kunnen worden heel taai moet zijn, om goed met bloed en wonden om te kunnen gaan. En je moet hard werken.’

‘Ik kan hard werken.’

Hij glimlachte langzaam, waarbij één mondhoek verder omhoog krulde dan de andere. ‘Dat geloof ik.’

‘Ik zal niet bezwijmen bij de aanblik van bloed. En ik kan taai en flink zijn.’

‘Misschien moet je aan dat punt nog wat werken.’

‘Geloof me, ik kan het.’

Hij sprak haar niet tegen. Ze stak haar kin in de lucht en begon haastig naar de fraaie ingang te lopen.

‘Valentina!’

Ze draaide zich om. Hij stond er nog steeds, als de mast van een Vikingschip, lang en recht. De nachtlucht wervelde om hem heen. Ze stond tegen de wind in te kijken.

‘Mag ik bij je op bezoek komen?’ vroeg hij.

Ze liet hem niet eens wachten, deed niet alsof ze erover na moest denken. ‘Dat mag je.’

‘Ik heb van deze avond genoten.’

‘Zelfs van de geweerschoten?’

‘Vooral van de geweerschoten.’

Ze wist precies wat hij bedoelde.

De enorme vuurpotten voor het Anitsjkovpaleis brandden met vlammen die aan de duisternis likten en deze feloranje kleurden. Honderden koetsiers, met hun baard stijf van het ijs, warmden hun handen voortdurend bij de potten en keerden slechts met tegenzin om wanneer ze door een vertrekkende gast naar hun rijtuig werden teruggeroepen.

Arkin keek hoe de sabels en tiara’s de stoep van het paleis afdaalden. Zo duur, zo opzichtig, zo waardeloos. Vlinders om te vertrappen. Vergelijk dat eens met mensen als de vrouw van Sergejev. Hoogzwanger maar nog steeds ploeterend om een hongerloontje te verdienen. Hadden deze vlinders dan geen geweten? Maar het waren niet de vrouwen in wie hij vanavond geïnteresseerd was, het waren de mannen. Eén man in het bijzonder.

Premier Stolypin.

Arkin had zijn chauffeursuniform aangetrokken, ook al woonde minister Ivanov het bal vanavond niet bij. Het uniform maakte hem onzichtbaar tussen alle andere chauffeurs en koetsiers, en hij hoefde niet meer te zijn dan een van de schaduwen van de nacht die van het dikke, blauwe ijs van de Neva opstegen.

Het incident eerder deze avond in het bos had hem nerveus gemaakt. Was het een voorteken? Een voorteken dat vanavond alles fout zou gaan? Het was de eerste keer dat hij was betrapt bij het vervoer van de geweren, en hij had zich moeten bedwingen. De open ruimten daar maakten hem altijd schrikachtig. Een snelle kogel, twee lichamen in de sneeuw – dat had gegarandeerd stilzwijgen betekend, maar de politie was onvermijdelijk komen rondsnuffelen en had de karrensporen tussen de bomen ontdekt. Nee, slechts een paar schoten over het hoofd van het verwende grietje in de slee, dat was voldoende. Maar toch. Hij klemde zijn kaken opeen en zei tegen zichzelf dat hij niet in voortekens geloofde.

Er ontstond enige beweging in de groepjes rond de vuurpotten, en Arkin reageerde snel. Hij bewoog zich onopvallend in de richting van het paleis. Een belangrijk iemand ging het bal verlaten, iemand die de geroutineerde koetsiers kon bewegen op te houden met wodka drinken en zich om te draaien om te kijken. De lange gestalte van premier Pjotr Stolypin kwam met drie anderen de trap af: twee jongemannen in felgekleurde uniformen en een knappe jonge vrouw met witblond haar en een grote, lachende mond. Dit drietal was voor Arkin van geen belang. Hij zag alleen maar Stolypin.

Arkin reikte naar de zak die met een haak aan zijn riem hing, onder de jas van zijn uniform. Dit is een politieke zaak, hield hij zichzelf voor. Politiek. Deze man brengt verschrikkingen teweeg onder het volk van Rusland. Zestigduizend. Dat was het aantal politieke gevangenen dat hij in de eerste drie jaar van zijn ambt had laten executeren of tot dwangarbeid had veroordeeld. Nog eens tientallen duizenden boeren werden voor veldtribunalen gebracht toen Stolypin decreteerde dat alle boerencommunes moesten worden ontmanteld. Honderden kranten en vakbonden werden verboden omdat hun doelstellingen niet overeenkwamen met die van Stolypin.

Ik vecht tegen de revolutie.

Deze woorden van de premier stonden in zijn ziel gebrand. Hoe vaak Stolypin ook beweerde dat hij vóór hervormingen was, of hoeveel leugens er ook over zijn lippen kwamen, hij geloofde dat de enige weg voorwaarts via rigoureuze onderdrukking liep. Arkin had de gevolgen van dit alles om hem heen gezien. Hij had ’s nachts de kreten gehoord, het verdriet gezien, de zweep op de rug van de arbeiders gevoeld. De actie van vanavond zou een dienst aan Rusland zijn. Als hij zelf omkwam…

Hij schudde alles van zich af en bleef zwijgend in de zwarte schaduw van een auto staan. Hij bracht zijn arm in de zak en stak de lont aan. Op slag schoot zijn hartslag omhoog, en hij wist dat hij twee minuten had. Honderdtwintig seconden. Niet meer.

Dit is een politieke zaak.

Maar in zijn hoofd verscheen een beeld van zijn vader, een forsgebouwde boer, die een twistgesprek voerde met een grote beer van een kerel die naar de landelijke provincies was gekomen om een dorpsvergadering toe te spreken. Die grote man was Stolypin. Het volgende beeld was dat van vuurrode vegen die over een huid vol diepe striemen in het zand sijpelden, van zijn vaders handen die van pijn tot vuisten waren gebald, van zijn rug die doorboog bij elke zweepslag met de knoet. Die schande, niet voor hemzelf maar voor zijn vader, zou nooit verdwijnen.

Dit is niet persoonlijk, dit is een politieke kwestie.

Iedereen wist dat premier Stolypin voortdurend een kogelvrij vest droeg en zich met veiligheidsmensen omringde, want dit zou niet de eerste aanslag op zijn leven zijn. Arkin kon zien hoe ze zich als kakkerlakken verdrongen rond het rijtuig dat was voorgereden, met een stel paarden dat zwaar in de koude lucht dampte. Arkin had een auto verwacht, maar het maakte geen verschil. De jonge mensen stapten erin terwijl andere auto’s en rijtuigen heen en weer reden, met chauffeurs en koetsiers die zich verdrongen.

Honderdtwintig seconden.

De lichten uit het paleis wierpen lange schaduwen en vervormden de contouren van het rijtuig toen Arkin dichterbij drong. De premier stapte via het trappetje naar binnen, bulderend van het lachen.

Honderd seconden.

De zak siste in zijn greep en hij rook een schroeilucht toen de vezels van de lont verder brandden. Nu Stolypin veilig en wel in het rijtuig was opgeborgen ontspanden de bewakers zich en begonnen naar voren te lopen. Arkin glipte dichterbij in de donkere schaduw aan de achterkant, wierp de zak onder het rijtuig en stapte snel weg.

Vijfenzeventig seconden.

Hij telde elke tik van de klok in zijn hoofd.

‘Hela, jij daar!’

Een hand greep zijn schouder beet en zijn hart stond stil. Het zweet liep in zijn hals. Hij draaide zich om en zag een reus van een bewaker boven zich verrijzen.

‘Wat moet je?’ vroeg Arkin nors, verbaasd dat zijn stem zo kalm klonk. ‘Ik heb haast. Mijn minister heeft me opgedragen zijn auto te halen.’

De man registreerde Arkins uniform. ‘Hoe heet je?’

‘Grigorjev.’

‘Nou, zeg maar tegen die minister van je dat hij moet wachten tot…’

Arkin hield op met luisteren. Stolypin was bezig uit het rijtuig te stappen. Hij riep iets over zijn schouder tegen zijn gezelschap binnen.

‘Wacht hier,’ schreeuwde de premier, ‘ik moet groothertog Michael eraan herinneren dat we morgen samen gaan rijden.’

Arkin zag elke beweging alsof hij honderd keer werd vertraagd. De blinkende schoen die op de rode loper naar het paleis werd gezet, de gehandschoende hand die open- en dichtging als een pratende mond, het optrekken van een schouder, het bewegen van de baard toen Stolypin haastig wegliep.

Zestig seconden?

O god, hij was de tel kwijt.

Hij probeerde zich los te rukken, maar de greep van de bewaker was resoluut. Snel wees hij naar de twee paarden voor het rijtuig, die met hun zwarte hoofd stonden te schudden en rusteloos op de grond stampten. Konden ze de brandende lont ruiken?

‘Je zult moeten helpen die paarden rustig te houden, anders gaat het rijtuig van de premier er nog zonder hem vandoor. Dat zal hij niet leuk vinden.’

De bewaker verloor direct zijn belangstelling voor Arkin en liep naar voren. Andere paarden hinnikten, probeerden achterwaarts terug te gaan naar de duisternis, en Arkin wierp een snelle blik op de schemerige ruimte onder het rijtuig, maar er was niets te zien.

Dertig seconden? Of was het minder?

Hij draaide zich snel om en begon te hollen terwijl hij in zijn hoofd doortelde. Dertig stappen. Zou het genoeg zijn? Hij zoog ijzige lucht in zijn longen, vloekend terwijl zijn benen over stoepranden sprongen en wielen ontweken, vloekend op Stolypin, vloekend op de bewakers.

Vloekend op zijn pech.

Hij liet zich vallen achter een schitterende Rolls Royce, zo solide als een rots, precies op het moment dat zijn mentale klok op honderdtwintig stond. Gedurende twee seconden zat hij daar ineengedoken, met bonkend hart, zonder te kunnen denken, zijn zenuwen tot het uiterste gespannen.

De explosie sloeg een gigantisch gat in de nacht. Er scheurde een felle flits door het donker en de kracht van de ontploffing deed de Rolls Royce op zijn wielen schommelen, versplinterde de ramen en verboog de zware metalen panelen. Arkins oren deden pijn. Er regenden glasscherven op hem neer, als ijzige dolken uit de nachtelijke hemel. Hij dwong zijn longen om lucht naar binnen te zuigen en zijn benen om te staan, maar wat hij zag toen hij naar het tafereel van verwoesting keek, maakte dat hij wenste dat hij gewoon was blijven rennen.

Gegil, lichamen en bloed vulden de open ruimte waar het rijtuig had gestaan. Er sijpelde een kleverige vuurrode stroom over de weg, terwijl de stank van geligniet en angst in de lucht hing, scherper dan de ijzige dolken. Er lagen gestalten op de grond, maar anderen vluchtten in paniek. Arkin voelde zich onpasselijk. Pal voor hem lagen de twee prachtige paarden die Stolypins rijtuig hadden getrokken. Het ene paard was duidelijk dood, met zijn rug in een onmogelijke hoek verwrongen, het andere paard had beide achterpoten verloren maar was nog in leven en gilde luid. Er renden mannen in uniform rond, met een revolver in de hand, en ze grepen iedereen die nog op de been was. Arkin wilde oplossen in het donker, weg van dit bloedbad, weg van de machtige man die als een wraakzuchtige duivel boven aan de stoep van het paleis stond, terwijl hij zijn woede de nacht in brulde. Premier Pjotr Stolypin. Hij leefde nog.

Arkin vervloekte hem. Hij haalde een revolver onder zijn jasje vandaan, zonder acht te slaan op de risico’s, en liep haastig naar het paard om het dier een kogel door het hoofd te schieten. De bruine ogen van het dier werden groot van verbazing toen het met spartelende voorbenen stierf. De tranen rolden Arkin over de wangen.

De mislukking daalde als koude grijze as op hem neer.

‘Goed gedaan.’

Die woorden hadden niets te betekenen. Arkin schudde zijn hoofd.

‘Nee.’

‘Viktor, de tsaar zal in het vervolg beter uitkijken. Je hebt hem en zijn regering bang gemaakt. Ze zullen onze eisen nu niet zo snel weigeren en…’

‘U denkt niet goed na, vader Morozov. Stolypin is nog in leven.’

‘Dat weet ik.’ De priester legde een hand op Arkins schouder en zijn geduldige blik keek in Arkins ziel. ‘Ontzeg jezelf niet de voldoening van het toedienen van een klap voor de nieuwe wereld die wij willen bouwen. Jij en ik weten allebei dat we eerst de oude moeten afbreken.’

‘Stolypin zal terugslaan.’ Arkins ogen werden donker. ‘Nog meer doden.’

‘Dat is de prijs die we moeten betalen.’

‘Zeg eens, vader, wat denkt u dat uw God daarvan vindt? Hoe kunt u uw godsdienstige geweten in overeenstemming brengen met het plaatsen van bommen? Welk argument noemt u elke avond in uw gebeden?’

De priester pakte het gegraveerde kruis dat om zijn hals hing en bracht het gehavende oppervlak naar zijn lippen; daarna boog hij zich naar Arkins voorhoofd. Zijn lippen waren koel, en ondanks alles voelde Arkin een huivering van kalmte door de beenderen van zijn schedel glijden, in de brandende verwarring eronder.

‘De oorlog die we voeren is een juiste oorlog,’ zei Morozov resoluut. ‘Twijfel daar nooit aan. Het is Gods heilige strijd voor de zielen van Zijn volk in Rusland. Hij is onze vuurzuil bij nacht en onze wolkenzuil bij dag. We dragen Zijn borstschild van rechtvaardigheid.’

Viktor Arkin draaide zich om. ‘Vader, ze zullen ons komen zoeken.’ Hij gebaarde door de kamer in het souterrain. ‘U moet hier eigenlijk meteen vertrekken.’

‘Ik zal terugkeren naar mijn dorp. Het is niet ver buiten de stad, dus ik kan hier snel terug zijn als ze me nodig hebben. En hoe moet het met jou?’

‘Ik zal dicht bij mijn minister blijven. Hij zal kwaad zijn na deze aanslag op de premier, en als hij kwaad is, wordt hij altijd loslippig. Hij beschouwt mij als niemand, als een bruin uniform met niets erin, dus zegt hij hardop in de auto dingen die hij beter in zijn hoofd had kunnen houden.’

‘Zoals ik al zei, Viktor, God staat aan onze kant.’

Arkin pakte zijn pet van de tafel en liep naar de deur. ‘U weet dat we hen uiteindelijk allemaal zullen moeten doden,’ zei hij zacht. ‘Zelfs de vrouwen en kinderen.’

‘De dood is een begin, zie het op die manier. Het begin van de eeuwigheid voor hen, het begin van een rechtvaardige en eerlijke nieuwe wereld voor hen die ervoor kiezen die hier te bouwen. Het paradijs op aarde.’

Arkin zag in gedachten een stel grote donkerbruine ogen en een zachte, volle mond. Doe wat er maar voor nodig is, had ze tegen hem gezegd toen de demonstranten over Morskaja naderden. Net zo kalm als een kat in het zonnetje. Haar kleine blonde zusje naast haar op de blauwe bank, met de grote ogen van een kind in een snoepwinkel.

Allemaal. Dood hen allemaal. Die dag zou aanbreken. Zijn hand beefde toen hij naar de deurkruk tastte.

Загрузка...