29
‘Jens, stil blijven liggen.’
Valentina lag op haar knieën in de sneeuw en drukte haar hand op zijn borst om het bloeden te stoppen. Laat hem leven. Laat hem leven. Ze rukte de sjaal van haar hoofd en propte die tegen de voorkant van zijn overhemd, onder zijn jas. Een wit overhemd. Nu rood. Met opeengeklemde kaken, terwijl ze hem in gedachten vasthield, hem niet liet gaan.
‘Jens.’ Zijn naam perste zich tussen haar lippen door naar buiten. ‘Jens, blijf bij me.’ Ze boog zich dichterbij en schoof een hand onder zijn hoofd, omvatte het, tilde het uit de koude greep van de sneeuw. Zijn pet was afgevallen en zijn rode haar stak woest uit naar alle kanten. ‘Jens. Alsjeblieft, Jens, ga niet dood.’ Haar adem krulde als een witte lijkwade naar zijn lippen, in zijn neusgaten, en ze dwong hem in gedachten te blijven leven.
Hij bewoog zich niet. Ze drukte nog harder op zijn borst, tastte naar zijn hartslag. ‘Jens, verdomme, waag het niet me in de steek te laten.’ Haar ogen bleven strak op zijn gezicht gericht terwijl ze de lijnen van zijn mond en de dichte franje van zijn wimpers in de gaten hield, op zoek naar de geringste beweging. Ze riep luid: ‘Doktor! Doktor Fedorin! Kom snel!’
Achter zich hoorde ze lawaai en ze was zich vaag bewust van luide stemmen, maar die waren niet in staat in haar hoofd te komen. Ze kon Jens daar voelen, koud in haar gedachten, zwaar en slap, maar ergens, heel zwak, was er de fluistering van zijn adem. Ze bukte zich nog dieper en kuste elk gesloten ooglid.
‘Jens, ik hoor je.’ Ze legde haar warme lippen op zijn koude. ‘Ik hou van je. Als je sterft, zul je mijn leven met je meenemen. Kom bij me terug, Jens.’
Ze voelde het eerder dan dat ze het zag, een verandering, een plotselinge sensatie van warmte in het midden van haar handpalm, waar zijn achterhoofd lag, een vluchtig levensteken. Toen was het weer weg. ‘Jens Friis,’ zei ze streng, ‘doe je ogen onmiddellijk open.’
Niets.
‘Voor mij. Doe het, Jens.’
Een smalle spleet. Een flits van groen toen één ooglid heel even omhoogging, niet meer dan een haarbreedte, maar het was genoeg.
‘Doktor Fedorin!’ riep ze weer. Ze legde haar voorhoofd op Jens’ wang en liet het daar liggen, alsof het fysieke contact hem bij haar kon laten blijven. ‘Dank je,’ fluisterde ze. ‘Spasibo.’
Onder haar sjaal voelde ze een flauwe beweging toen zijn ribben omhooggingen en ze praatte zacht tegen hem, met persoonlijke woorden die hem vertelden hoeveel zijn leven voor haar betekende en wat zijn dood met haar zou doen.
‘Valentina! Wat doe jij in godsnaam hier?’ Het was dokter Fedorin, zijn snor overdekt met ijs, zijn bezorgde blik reeds onderzoekend gericht op het lichaam van zijn vriend in de sneeuw.
‘Hij leeft nog,’ zei ze snel. ‘Maar hij bloedt hevig uit zijn borst.’
Hij knielde aan de andere kant van Jens, zijn leren tas geopend, en hij begon verband tevoorschijn te halen. Op dat moment keek Valentina voor het eerst op, maar wat ze zag drong maar half tot haar door: de zolen van de laarzen van kapitein Tsjernov, vol aangekoekte sneeuw, de brede ruggen van de huzaren die zich rond zijn lichaam verdrongen. Overal rood. Vuurrood en donkerrood. Donkerrood en zwart. Het uniform dat het bloed verborg. Droegen ze daarom zulke kleuren?
De dokter haalde haar hand van de wond, en opeens moest ze, met een schok van woede, aan Arkin denken. Ze draaide zich snel om en keek over haar schouder. Daar stond hij, aan de rand van het bos naar haar te kijken, zijn benen wijd uiteen, één hand op zijn heup, de andere op het geweer, een blik van voldoening op zijn gezicht. Als ze nu een pistool had gehad, zoals ze op haar lijst had gezet, zou ze hem tussen die kille, grijze ogen schieten. Langzaam kwam ze overeind, waarbij ze Jens onder de hoede van dokter Fedorin achterliet, en begon naar de chauffeur te lopen. In haar hand klemde ze een scalpel dat ze uit de tas van de dokter had gegrist.
‘Arkin!’ riep ze over het stuk sneeuw dat hen scheidde. Haar aandacht was gericht op het kleine stukje huid tussen Arkins kaak en de gerafelde kraag van zijn jas. ‘Arkin, als kapitein Tsjernov sterft,’ – de sneeuw was hier dieper en haar voeten zwoegden om voorwaarts te gaan – ‘zal het leger alle achterafstraten van Petersburg uitkammen om jou aan stukken te hakken als ze je vinden.’
Hij stond hoger dan zij, zodat hij op haar neerkeek vanaf de lage richel, en hij beschouwde haar duidelijk niet als een bedreiging. De geweren van zijn kameraden waren op de huzaren gericht, niet op haar, en hij maakte geen aanstalten achteruit te deinzen toen zij dichterbij kwam. De zure smaak van woede brandde achter in haar keel toen ze zijn trots zag, die als stroop op zijn lippen lag, dik en donker en zoet. Haar vingers klemden zich om het metaal in haar hand, verborgen in de plooien van haar jas, en ze kwam dichterbij.
‘Waarom heb je hen neergeschoten?’ siste ze. ‘Waarom allebei?’
‘Ze zijn vijanden van het volk.’
Ze deed twee stappen. ‘Je hebt het mis, Jens Friis wil jou en je medewerkers juist helpen door hun water te brengen.’
Hij kneep opeens zijn ogen half dicht, bespeurde gevaar toen ze uithaalde met haar hand. Hij dook precies weg toen het schot klonk, maar hij tuimelde achterover terwijl het bloed in een rechte, vuurrode streep over zijn voorhoofd liep, vanaf zijn haargrens waar een kogel zijn huid had geschampt. Valentina aarzelde niet. In die halve seconde van shock, waarin hij besefte wat er was gebeurd, maaide ze met haar hand naar zijn zij. Het korte lemmet drong door zijn kleren heen in zijn vlees. Hij slaakte een kreun maar wankelde terug, rukte haar scalpel eruit en smeet het aan haar voeten.
‘Je weet niet wat je doet,’ gromde hij met opeengeklemde kaken, en voor ze zelfs maar kon overwegen hem te vragen wat hij daarmee bedoelde, was hij verdwenen. Tussen de bomen, opgelost in het donker. Zijn mannen verdwenen samen met hem.
Ze draaide zich met een ruk om en keek naar de andere kant van de open plek. De forse gestalte van Liev Popkov stond in de sneeuw met haar vaders geweer aan zijn schouder en hij grijnsde naar haar.
Ze zochten hun toevlucht in het huis van de dokter. De kogel leek te klein om zoveel schade aan te richten. Hij zat in de kaken van de tang, slijmerig van het bloed, voordat hij rinkelend in de geëmailleerde schaal viel.
‘Goed gedaan, zuster Ivanova. Goed werk.’
Dokter Fedorin doopte zijn handen in een kom warm water terwijl Valentina de wond spoelde met een antiseptische oplossing van boorzuur en er daarna jodiumpoeder op strooide. Ze keek aandachtig toe terwijl hij bezig was. Toen de naald door de rafelige uiteinden van Jens’ huid ging, assisteerde ze kalm en methodisch, zoals haar dat in het ziekenhuis was geleerd. Ze depte bloed weg, gaf instrumenten aan, lette goed op Jens’ onregelmatige hartslag en vergewiste zich ervan dat zijn tong niet achteruit zakte zodat hij stikte. Hij was slechts in lichte mate verdoofd en slaakte af en toe een kleine, gekwelde grom, als een teef die moest werpen. Op een gegeven moment, toen ze een ooglid optrok om zijn pupil te controleren, keek hij haar recht aan, en ondanks de kogel die in zijn borst zat en de tang die onder zijn verbrijzelde ribben groef, gingen zijn mondhoeken omhoog in een flauwe glimlach.
‘Ik blijf wel bij hem zitten,’ zei ze, en ze nam de stoel naast het bed zodra de dokter klaar was met hechten en de wond was verbonden.
Wat ze eigenlijk bedoelde was: Laat ons alleen. Alstublieft. Ik moet met hem alleen zijn.
Doktor Fedorin deed zijn mond open, alsof hij iets wilde zeggen, keek naar haar gezicht, en deed zijn mond weer dicht. Hij legde heel even een schoongeboende hand op haar schouder, wierp een handdoek over zijn arm en liep met zijn dienblad vol instrumenten de kamer uit. Hij ging ze in de keuken steriliseren. Zodra de deur dicht was, legde Valentina haar hoofd op het kussen, naast de wilde bos rood haar. Ze streelde het zacht. Net de manen van een paard, dik en weerbarstig. Zijn borst was naakt, op het zware verband na, en ze bestudeerde de fijne huid en de rossige haren die omhoog krulden naar zijn sleutelbeen, naar het vuurwerk van sproeten in zijn hals.
‘Jens,’ zei ze zacht in zijn oor, ‘als je ooit nog eens een duel wilt uitvechten, zweer ik dat ik je zelf, hoogstpersoonlijk, zal doodschieten.’
De mondhoek bewoog. Weer die glimlach. Ze legde voorzichtig een arm over zijn middel en ging op het bed tegen hem aan liggen, waarbij ze haar lichaam plooide naar de vorm van zijn lange beenderen. Ze luisterde naar zijn ademhaling, naar het stokken ervan wanneer de pijn te hevig werd, naar het tikken van de marmeren Franse klok op de schoorsteenmantel, naar de geluiden van de stad, buiten, die aan het nachtleven begon. Ze bleef dicht tegen hem aan liggen. Pas toen ze er zeker van was dat zijn hartslag een kalm hoewel oppervlakkig ritme had gevonden, begon ze voor hem te neuriën, waarbij haar adem over zijn wang streek. Chopins ‘Nocturne in es-groot’.
‘Mama, kan ik je even spreken?’
Het was midden in de nacht maar haar moeder was beneden in de blauwe salon, die schemerig werd verlicht door slechts een kleine leeslamp bij haar schouder. Ze droeg een prachtige oosterse kimono die Valentina nooit eerder had gezien en speelde patience op een kaarttafeltje bij de haard. Haar haar hing los op haar schouders, en toen ze naar haar dochter opkeek waren haar ogen wakker en opmerkzaam.
‘Wat is dit voor tijdstip om thuis te komen?’
De woorden vormden een mildere terechtwijzing dan Valentina had verwacht. ‘Ik moest iemand verplegen.’
Ze liet haar jas van zich af glijden en ging voor de haard staan. Ze voelde nog steeds ijs in haar aderen en ze kon zich niet voorstellen dat ze ooit weer warm zou worden. De voorkant van haar jurk zat onder de bloedvlekken waar ze Jens in de sneeuw had vastgehouden, en ze keken er beiden zwijgend naar.
‘Het bloed van de ingenieur?’ vroeg Jelizaveta kalm.
‘Weet u het?’
‘Ja.’ Ze keek niet op. ‘Ik weet van het duel.’
Valentina vroeg niet hoe. ‘Mama, kapitein Tsjernov heeft de aanval overleefd, hoewel hij zwaargewond is. Maar ik wil dat u begrijpt dat ik niet met hem verder zal gaan.’
De woorden kwamen eruit alsof ze pitten uit haar mond spuugde. ‘Ik weiger nog één seconde van mijn leven de schijn van een verloving met die man op te houden.’ Het beeld van Jens met een gat in zijn borst maakte dat haar hand zich rond het bloed op haar jurk klemde. ‘Tsjernov heeft dit op zijn geweten.’
Jelizaveta richtte haar blik weer op de kaarten. Ze raapte ze bijeen en schudde ze, maar haar handen waren niet zo kalm als ze zou wensen. ‘Je vader zal zeer misnoegd zijn als hij dit hoort.’
‘Ik wil het hem zelf vertellen.’
‘Niet nu.’
‘Is hij thuis? Naar bed?’
Jelizaveta glimlachte treurig. ‘Nee, hij is niet thuis.’
Valentina hurkte voor de haard neer en strekte haar handen naar de vlammen uit, en voor deze ene keer berispte haar moeder haar niet. ‘Ik wil dat jullie allebei begrijpen, mama, dat ik dit niet meer kan doen. Ik wil jou of papa echt geen verdriet doen. Maar dit wordt…’ Ze wilde zeggen: Dit wordt mijn dood. Dit wordt Jens’ dood. Maar in plaats daarvan zei ze: ‘Dit is verkeerd. Er moet een andere manier zijn om papa’s financiën op orde te brengen.’
‘Ik begrijp het.’ Jelizaveta begon de kaarten opnieuw uit te leggen.
Er verstreek enige tijd zonder dat er iets werd gezegd. Het vuur wierp schaduwen over de muren terwijl ze allebei in gedachten verzonken waren. Na een tijdje haalde Valentina een fluwelen etui uit haar jaszak en legde dit op de vloer, zo ver mogelijk bij zich vandaan.
‘Ik zal dit aan papa geven,’ zei ze.
Jelizaveta wierp een blik op de blauwe doos die het diamanten collier bevatte, maar Valentina maakte hem niet open.
‘Dit is van Tsjernov. De bank zal papa krediet verlenen met dit als onderpand.’
Haar moeder zuchtte zacht. ‘Dank je wel, Valentina. Ik ben je zeer erkentelijk.’
‘Je zou dit mooi vinden, mama. Het is prachtig.’
‘Is dat hoe jij over mij denkt? Dat ik zo gemakkelijk door mooie dingen kan worden overgehaald?’ Haar ogen bleven op de kaarten gericht.
‘Waarom ben je met hem getrouwd, mama? Waarom met papa?’
De ene hand van haar moeder ging even omhoog, alsof ze een elektrische schok had gekregen. Ze deelde de kaarten in een sneller ritme maar ze sprak langzaam. ‘Toen ik slechts iets ouder was dan jij nu, was ik verliefd op een man die mijn ouders ongeschikt achtten. Ze gaven hem geld om Petersburg te verlaten.’
‘Hebben ze hem omgekocht?’
‘Ja. Hij vertrok zonder afscheid te nemen. Daarna kon het me niet veel schelen met wie ik trouwde. Ze kozen je vader. Het was een goede partij.’
Valentina bleef op de vloer bij de haard zitten en keek aandachtig naar haar moeder, tot Jelizaveta ten slotte van haar kaarten opkeek en haar blik zag.
‘Het spijt me heel erg, mama,’ zei Valentina zacht. ‘Ik vind het allemaal heel verdrietig.’
Haar moeder haalde haar schouders op en concentreerde zich op de kaarten. Valentina ging staan, liep naar een mahoniehouten kabinet waarin een verzameling flessen stond en schonk twee glaasjes wodka in. Ze liep terug, zette één glas op haar moeders kaarttafeltje en ging met haar eigen glas weer voor de haard op de vloer zitten. Ze staarde in het flakkerende vuur en nam een slokje.
‘Je had het me kunnen vertellen, mama. Waarom heb je het geheimgehouden?’
‘Ik heb mijn redenen.’
‘Wat voor redenen?’
‘Ik wil dat je weet dat mannen zelden zijn wat je denkt dat ze zijn. Vergeet dat nooit.’ Ze zweeg even en speelde snel drie kaarten achter elkaar. ‘Je ben vanavond weggegaan.’
‘Weggegaan?’
‘Je bent van ons weggegaan. Ik kan het in je ogen zien, in de manier waarop je voeten de vloer raken alsof ze precies weten waar ze naartoe willen. Ik hoor het in je stem. Vanavond ben je volwassen geworden en weggegaan.’
‘Ik ben nog steeds hier, mama.’
Haar moeder knikte. Ze goot haar wodka in één snelle beweging naar binnen en vroeg: ‘Ik neem aan dat hij nog in leven is, die ingenieur van je?’
‘Ja.’ Valentina zei het snel; het enkele woord tuimelde haast van haar tong, want zelfs de mogelijkheid dat hij misschien niet in leven was, was te gevaarlijk om over na te denken. Net als haar moeder dronk ze de heldere vloeistof snel op, leegde haar glas. Ze had Jens een flinke dosis morfine toegediend, voldoende om een os buiten westen te slaan, maar in de logeerkamer van dokter Fedorin had zijn hand zich om haar pols geklampt, zelfs in zijn slaap, niet bereid haar te laten gaan. Ze had zijn vingers gekust en hem gezegd haar te vertrouwen. Vertrouw me, Jens. En ik zal jou vertrouwen. Want mama heeft het mis. Jij bent de man die ik denk dat je bent, dat heb je me bewezen.
‘Je glimlacht,’ merkte Jelizaveta op.
Echt? Ze had het niet beseft.
‘Je glimlacht omdat je aan hem denkt.’
‘Glimlacht u niet wanneer u denkt aan de man van wie u houdt?’
De blauwe ogen van haar moeder werden groot. ‘Ja, dat is zo.’ Ze deed haar mond open alsof ze nog meer wilde zeggen, maar ze deed hem abrupt weer dicht, veegde alle kaarten in haar hand en kneep er stevig in. De tranen stroomden haar over de wangen.
‘Mama.’ Valentina haastte zich naar haar moeder.
‘Valentina,’ fluisterde Jelizaveta, ‘ik ben heel erg jaloers op je.’
Valentina sloeg haar armen om de stijve schouders van haar moeder en wiegde haar zacht in het licht van de vlammen.
Valentina stond voor haar slaapkamerraam en wachtte ongeduldig tot de morgen zou aanbreken. Zodra er lichten aan werden gedaan toen het personeel opstond om aan de bezigheden van de nieuwe dag te beginnen, trok ze haar jas aan en glipte ze naar buiten. De kou beet in haar longen, maar de lucht was helder en met diamanten bezet. Ze dacht aan de sledetocht met Jens, aan hoe ze naar de sterren hadden gekeken en aan hoe hij haar niet had uitgelachen toen ze haar voornemen om verpleegster te worden onthulde. Zelfs toen had hij gezien wat in haar binnenste school.
In de stal waren de stalknechten bezig stro te harken en de paarden te roskammen, terwijl ze flarden van deuntjes floten en het ijs op wateremmers braken. Het rook er naar haver en naar de zoetheid van hooi, en ze zag dat de stevige kleine merrie die ze gisteren voor het rijtuig had gemend, weer veilig in haar box stond. Een van de stalknechten draaide met zijn ogen naar haar toen ze regelrecht naar de steile trap liep die naar de kamertjes boven leidde, maar ze negeerde hem.
‘Liev,’ riep ze toen ze zijn deur openrukte, ‘je bent een verdomd slechte schutter.’
Popkov lag plat op zijn rug op de vloer, gekleed in dezelfde smerige tuniek als de vorige dag, en hij maakte geen aanstalten om op te staan. Zijn ogen waren dof en glazig maar keken haar belangstellend aan.
‘De klootzak bukte,’ gromde hij.
‘Je hebt Arkin een schram op zijn hoofd bezorgd, dat is alles.’
‘Ik had zijn hersens bedoeld.’
‘Wat wilde hij daar?’
‘Wraak, hoogstwaarschijnlijk.’
‘Wraak kan zich ook tegen je keren.’
De kozak ontblootte zijn tanden, en het viel onmogelijk te zeggen of dit een grijns of een grimas was. Valentina ging op zijn smalle bed zitten en bekeek zijn gespierde gestalte. ‘Het geweer?’ vroeg ze. ‘Terug in de studeerkamer?’
‘Uiteraard.’
‘Spasibo.’
‘Die ingenieur van je is in leven?’
Ze knikte. ‘Heb je morfine nodig?’
‘Njet.’
Ze haalde van onder haar jas de wodkafles uit de blauwe salon. Op slag verloren zijn zwarte ogen hun doffe blik en glansden ze donker als de zonde. Ze gaf hem de fles.
‘Probeer er lang mee te doen, wil je?’ drong ze aan. ‘Minstens tot na het ontbijt.’
Hij lachte, een bulderend geluid dat de dunne muren deed schudden, en maakte de fles open.
Valentina besefte onmiddellijk dat kapitein Stepan Tsjernov zwaar gedrogeerd was. Zijn pupillen waren kleine speldenknoppen in het midden van wazige blauwe irissen en zijn mond vertoonde niet langer zijn strakke lijn – hij was slap en soepel, alsof hij iemand anders toebehoorde. Het was duidelijk dat zijn dokter pijnbestrijding net zo belangrijk vond als zij.
Ze ging rustig naast zijn bed zitten en luisterde naar het gesnik van zijn moeder. Gravin Tsjernova, een broze vrouw, die te veel parelsnoeren rond haar hals droeg, zat in een vergulde stoel aan de andere kant van het bed, wenend in een klein kanten zakdoekje dat Valentina heel ontoereikend leek voor dit doel. Ze kon geen medelijden opbrengen voor de moeder van de man die had gezworen Jens te zullen doden. Ze was hier gekomen omwille van haar ouders en het was de laatste keer dat ze de rol van verloofde zou spelen. Ze weigerde hem aan te raken. Zijn rechterhand lag op de sprei, maar ze zou die eerder afhakken dan vastpakken. Dit was de misdadige hand die zo gretig naar het duelleerpistool had gegrepen.
‘Valentina,’ fluisterde Stepan Tsjernov, ‘ga met me mee.’
Hij probeerde te glimlachen, maar dat ging de kracht van zijn verdoofde spieren te boven. Hij had veel bloed verloren uit een buikwond en had de hele nacht op het randje van de dood verkeerd, maar vanmorgen had hij al zijn krachten verzameld en nu was hij aan de beterende hand. Dat had zijn vader, graaf Tsjernov, haar verteld. Zijn krachten verzameld. Aan de beterende hand. Ze had haar oren ervoor gesloten.
‘Ik kan niet met je meegaan.’ Ze sprak duidelijk, opdat er in zijn wazige geest geen misverstand zou ontstaan. ‘Mijn zusje is ziek, dus ik kan niet weg uit Petersburg.’
Zijn ouders hadden aangekondigd dat ze van plan waren hem mee te nemen, zodra hij voldoende was aangesterkt, naar hun datsja aan de Zwarte Zee, waar het weer warmer was en het genezingsproces sneller zou verlopen. In haar hoofd zag ze allerlei beelden van bloed, even rood als zijn jasje, en ze bood één kruimel troost aan het lijkbleke gezicht op de kussens.
‘Als je terug bent, zullen we weer praten,’ zei ze terwijl ze ging staan. ‘Misschien ga ik zelfs wel piano voor je spelen.’ Ze kon een vage glimlach niet helemaal onderdrukken.