3

Sint-Petersburg


december 1910

‘Meisjes, mesdemoiselles, vandaag valt onze school een grote eer ten deel. Een dag om ons te blijven herinneren. Ik verwacht het beste van ieder van jullie. Vandaag moet je helderder schitteren dan…’

De directrice zweeg halverwege haar verhaal. Haar keurig getekende wenkbrauwen gingen vol weerzin omhoog. De meisjes hielden hun adem in, ze wachtten vol spanning af op welk ongelukkig schepsel haar toorn gericht zou zijn. In haar donkere, eenvoudige jurk met hoge hals en een cameebroche marcheerde madame Petrova heen en weer voor de banken in de grote zaal van de kostschool van het Jekaterininski Instituut, waarbij ze iedere leerling bekeek met de onbarmhartig scherpe blik van een generaal die zijn troepen inspecteert.

‘Mademoiselle Nadja,’ zei ze kortaf.

Valentina’s hart kromp ineen voor haar vriendin, die inkt op haar schone schort had gemorst.

‘Ga rechtop zitten, meisje. Ook al zit je op de achterste rij, toch betekent dit niet dat je in elkaar mag zakken. Wil je soms de bezemsteel aan je rug gebonden hebben?’

‘Nee, madame.’ Nadja rechtte haar schouders maar hield haar handen onopvallend op haar besmeurde schort.

‘Mademoiselle Aleksandra, haal die krul van je wang.’

Ze schreed verder tussen de rijen.

‘Mademoiselle Emilia, zet je voeten naast elkaar, je bent geen paard. Mademoiselle Valentina, houd onmiddellijk op met dat gefriemel!’

Valentina bloosde en keek omlaag naar haar vingers. Ze zat ermee op haar knieën te trommelen in een wanhopige poging ze warm te houden. Ze kon niet spelen met koude vingers. Maar ze vouwde ze gehoorzaam in haar schoot. Haar hart bonsde hevig. Dat was altijd zo voor ze moest optreden, maar ze had de nocturne geoefend tot ze hem ’s nachts in haar dromen nog hoorde, net zoals ze het geluid van de gillende paarden nog hoorde. Sinds de dag van de explosie had ze niet meer gereden en ze was niet van plan het ooit nog weer te doen, maar het geluid van die paarden bleef haar voortdurend bij, hoezeer ze ook op de toetsen van de piano timmerde.

‘Mademoiselle Valentina.’

‘Ja, madame.’

‘Bedenk goed voor wie je vandaag optreedt. De tsaar in eigen persoon.’

‘Ja, madame.’

Deze keer zou ze Chopins ‘Nocturne in es-groot’ beter spelen dan ooit.

Jens Friis wierp een snelle blik op de koepelvormige klok aan de muur. De middag kroop tergend langzaam voorbij en hij voelde een onbedwingbare neiging om te geeuwen.

Hij strekte zijn benen en ging geërgerd in een andere houding zitten. Hij had meer dan genoeg van de eindeloze gedichten en liederen, en hij voelde zich ongemakkelijk op een absurd klein stoeltje dat niet gebouwd was op iemand als hij, met ledematen als van een giraffe. Erger nog, hij was kwaad op gravin Serova omdat ze hem naar dit onnozele schoolmeisjesgedoe had meegesleept terwijl hij tijd tekortkwam. Hij moest nodig de blauwdrukken van de nieuwe constructie, die vanmorgen pas waren gearriveerd, bestuderen. En verdomme, wat was het koud in deze zaal. Hoe hielden die arme kinderen het in vredesnaam uit?

Op de banken langs de muur zaten rijen leerlingen stijf rechtop in hun zwarte jurk met witte cape en wit schort, als broze sneeuwsculpturen.

Zijn blik ging plichtsgetrouw naar de institoetka die stond te zingen. Een heel aardige stem, niets speciaals, maar het lied was saai, een van die melige Duitse Lieder waar hij zo de pest aan had, van die dingen waar geen eind aan kwam. Zijn blik gleed even naar de deur, en hij vroeg zich af wat de kansen om te ontsnappen waren.

‘Jens,’ fluisterde gravin Natalja Serova naast hem, ‘gedraag je.’

‘Ik vrees dat zulke elitaire geneugten mijn onbehouwen brein te boven gaan.’

Ze keek hem bestraffend aan met haar staalblauwe ogen en wendde zich toen af. Hij kon haar parfum ruiken – waarschijnlijk uit Parijs, net als haar hoed, een frivool hoofddeksel van zijde en veren dat hem deed glimlachen. Haar lange, strakzittende jas van heel lichtgroen deed haar meisjesachtige figuur goed uitkomen, hoewel hij vermoedde dat ze minstens dertig moest zijn, en er schitterden smaragden aan haar oren en om haar hals. Ze had een verfijnde smaak, daar was geen twijfel over mogelijk. Als zoon van een Deense drukker was Jens in Kopenhagen opgegroeid met de stank van inkt voor altijd in zijn neusgaten, maar nu hij zevenentwintig jaar oud was, leerde hij de fijnere geuren zoals die in Sint-Petersburg voorhanden waren, te waarderen.

‘Je gedraagt je heel provocerend. Luister eens naar Marja,’ zei ze op gedempte toon.

Aha, dus dit zangvogeltje was Marja, het nichtje van de gravin. Hij herinnerde zich haar vaag van de keer dat de gravin hem twee jaar geleden had meegesleept naar een concert hier, toen Jens de eer had gehad tsaar Nicolaas voor het eerst te ontmoeten. Hij had veel aan haar te danken, ook al maakte haar man als tegenprestatie goed gebruik van Jens’ vaardigheden als ingenieur om werk te verrichten op het landgoed.

Deze keer zat tsaar Nicolaas kaarsrecht op een stoel met hoge rugleuning in het midden van de zaal, en het viel onmogelijk te zeggen of hij zich verveelde of zich amuseerde, zo goed waren de spieren van zijn gezicht getraind. Hij was klein en verborg zijn wijkende kin achter een opvallende kastanjebruine baard, op dezelfde manier als waarop hij zijn tengere gestalte schuil liet gaan in een reeks zware militaire uniformen die waren ontworpen om indruk te maken. Vandaag zag hij er schitterend uit, in een pauwblauw jasje dat zwaarbehangen was met medailles en een gouden koord.

Jens was niet de enige die vond dat tsaar Nicolaas Aleksandrovitsj Romanov de verkeerde man op de verkeerde plaats was, in tegenstelling tot zijn forse, brutale bullebak van een vader, tsaar Aleksander III, een man die op blote voeten bijna één meter vijfennegentig had gemeten en die er niet voor terugdeinsde zich als de ijzeren vuist van God te gedragen. Maar nu liep Rusland, meer dan ooit, het gevaar zichzelf de keel door te snijden en had wanhopig behoefte aan een leider die over kracht en wijsheid beschikte.

‘Bravo,’ riep de tsaar. ‘Goed gedaan, mademoiselle Marja.’

Overal in de zaal barstte applaus los. Het nichtje was klaar, goddank – Jens slaakte inwendig een zucht van opluchting omdat hij nu kon vertrekken om weer aan het werk te gaan. Maar opeens kwam een vleugel, die aan het andere einde van de zaal stond, tot leven en begon er muziek door de hoge zaal te klinken. Jens kreunde. Het was iets van Chopin, een van zijn minst geliefde componisten, altijd zo klaaglijk, zo vol wanhoop, jammerend als een loopse kat.

Hij keek even naar de pianiste en zag een tenger wezentje met een flinke bos zwart haar dat door een zwarte haarband uit haar gezicht werd gehouden. Hij schatte dat ze een jaar of zeventien, achttien was. Ze droeg het uniform van het Jekaterininski Instituut en ze had er net zo vormloos en anoniem uit moeten zien als alle andere meisjes. Maar dat was niet het geval. Er was iets aan haar wat maakte dat je naar haar bleef kijken, iets in de manier waarop haar handen met hypnotiserende gratie bewogen. Alsof ze deel uitmaakten van de muziek zelf.

Ze had kleine vingers die over de toetsen zweefden, waar ze contact maakten met iets wat hij niet kon zien, iets wat onderdeel was van haar eigen innerlijke wereld. De muziek zwol aan, steeg naar een mineurakkoord en overspoelde zijn gevoelens met haar schoonheid, om vervolgens zonder enige waarschuwing, toen hij er totaal niet op voorbereid was, zijn hart te breken. Hij deed zijn ogen dicht, zich bewust van de muziek die binnen in hem leefde, van de noten die plekken in zijn binnenste raakten, geheime hoeken, en deze rauw en bloedend achterlieten. Met uiterste wilsinspanning dwong hij zijn ogen open en hij bekeek het meisje dat muziek tot zo’n wapen kon transformeren.

Haar lichaam bewoog niet dramatisch op de kruk. Alleen haar handen, en haar hoofd. Het was alsof ze deel uitmaakten van de muziek in plaats van bij haar lichaam te horen. Haar huid was als het lichtste ivoor en haar gezicht was bijna uitdrukkingsloos, op haar ogen na. Die waren groot en donker, vervuld van een emotie die Jens eerder op woede dan op betovering vond lijken. Waar had zo’n jong meisje zulke krachtige gevoelens gevonden? Het leek wel of ze die bij elke ademtocht naar binnen zoog.

Ten slotte kwam de muziek met een zucht tot een einde, en het meisje boog haar hoofd en legde haar handen rustig in haar schoot. Slechts één veelzeggende trilling deed haar ruggengraat beven, toen werd de zaal van stilte vervuld. Jens keek naar de tsaar. Er stroomden tranen over het gezicht van Nicolaas. Langzaam hief hij zijn keizerlijke handen en begon hij te klappen, en onmiddellijk klaterde er een applaus door de zaal. Jens keek weer naar de jonge pianiste. Ze had zich niet verroerd maar haar hoofd was opzij gedraaid en haar donkere ogen waren recht op hem gericht. Als het niet te absurd was geweest om waar te zijn, zou hij hebben gezworen dat ze kwaad op hem was.

‘Mademoiselle Valentina,’ zei de tsaar, met een stem vol ontroering, ‘dank u wel. Merci bien. Dat was een schitterende uitvoering. Onvergetelijk. U moet voor mijn vrouw en mijn dochters komen spelen wanneer ze weer in het Winterpaleis zijn.’

Het meisje stond op van de kruk en neeg diep. ‘Dat zou een grote eer zijn,’ zei ze.

Pozdravljajoe. Gefeliciteerd, mijn lieve kind. Je zult een groot pianiste worden.’

Voor het eerst glimlachte ze. ‘Blagodarjoe vas, veel dank, majesteit. U bent te vriendelijk.’

Er was iets in de manier waarop ze dit zacht zei wat Jens schokte. Hij schoot bijna hardop in de lach, maar de tsaar scheen de vage ondertoon van spot in haar woorden niet op te merken.

‘Dus,’ fluisterde Jens’ metgezellin, ‘je hebt in elk geval van Chopin genoten, al was het dan niet van het zingen.’

Jens keek gravin Serova aan. ‘Inderdaad.’

‘Friis! Lieve hemel, kerel, wat doe jij hier?’

Het was tsaar Nicolaas. Hij stapte naar zijn gevolg om de benen even te strekken voor de volgende opvoering. Iedereen ging staan. Hij was aanzienlijk kleiner dan Jens en had de gewoonte op zijn tenen heen en weer te wiebelen. De vrouwen schikten hun kleding bij de begroeting en de mannen moesten het hoofd buigen om zijn blik te kunnen beantwoorden.

‘Friis,’ ging tsaar Nicolaas verder, ‘je bent hier hopelijk niet om met de meisjes te flirten.’

‘Nee majesteit, zeker niet. Ik ben hier als gast van gravin Serova.’

‘Hoor jij niet hard aan het werk te zijn? Dat is wat ik van jou verwacht, weet je. Niet een beetje voor de jongedames uit de elite van Petersburg te paraderen.’

Jens boog, met een korte klak van zijn hakken en een knik van zijn hoofd. ‘Dan zal ik nu vertrekken.’

Nicolaas werd serieus. ‘Je bent ergens anders nodig, Friis. Ik kan het me niet veroorloven een goede man te verspillen aan’ – hij gebaarde met een met juwelen behangen hand naar de zaal van de school – ‘dit soort frivoliteiten.’

Jens boog opnieuw, hij draaide zich om en wilde gaan. Terwijl hij dit deed wierp hij nog een laatste blik om zich heen, op zoek naar de pianiste. Ze stond nog steeds naar hem te kijken. Hij glimlachte, maar ze reageerde niet, dus knikte hij naar haar en liep de zaal uit. Toen hij de deur achter zich dichtdeed, had hij een gevoel alsof er iets van hemzelf op de glimmend gewreven vloer van de zaal was achtergebleven, iets waaraan hij gehecht was.

‘Jens!’

Hij bleef staan. ‘Ach gravin. Zoals u ziet heb ik haast.’

‘Wacht,’ riep ze. Haar voetstappen weergalmden in de lege gele gang van de school toen ze zich naar hem toe haastte. ‘Jens, het spijt me. Het was niet mijn bedoeling dat jij een reprimande van de tsaar zou oplopen.’

‘O nee?’

‘Nee. Vergeef het me.’

‘Gravin Serova,’ zei hij, terwijl hij haar gehandschoende hand naar zijn lippen bracht, ‘er valt niets te vergeven.’ Maar zijn stem klonk ironisch.

Ze ademde scherp uit. ‘Doe niet zo arrogant, Jens,’ zei ze. ‘Niet tegen mij.’

Ze ging op haar tenen staan en kuste hem vol op de mond. Haar lippen waren zacht, verleidelijk. Maar Jens stapte achteruit. Ze wierp hem een verwijtende blik toe en liep terug zoals ze was gekomen.

Dat verdomde mens. Verdomme!

Jens sloeg zijn rijcape strak om zijn schouders. De akelige grijze nevel hing aan zijn kleren en haar, en zelfs aan zijn wimpers. Te paard zwierf hij als een geest door de stad, over bruggen die dag en nacht door straatlantaarns werden verlicht nu het winter was. Er ratelden rijtuigen onzichtbaar in de mist voorbij en auto’s toeterden, terwijl voetgangers hun portemonnee en tas stevig omklemden. Het was een dag voor zakkenrollers en dieven.

De temperaturen waren dit jaar ongenadig, het was veel kouder dan anders in Sint-Petersburg. Het Mojka-kanaal was dichtgevroren en de Neva verdween in een doodse lijkwade die de stad had opgeslokt. Het was een winter van verbitterde stakingen in de fabrieken en van tekorten in de voedselwinkels. Er heerste heimelijk onrust in de straten en de arbeiders schoolden samen op straathoeken en rookten hun goedkope Machorka-sigaretten vol wrok en woede. Jens dreef zijn paard tot een korte galop, hij wendde zich af van de brede boulevards en liet de modieuze Nevski Prospekt met zijn sabelbont en zijde achter zich.

De straten werden smaller, de huizen armoediger, tot er stof en wanhoop in de vochtige lucht hing. Een groep van drie verwilderde honden kefte naar het paard en ontving bij wijze van antwoord een tik van Hero’s hoefijzers. Jens staarde door de straat naar de verkrampte gezichten en de zwartberoete gebouwen. De kou was zo intens dat er ramen van waren gesprongen.

Dit was waarom hij hier was. Op zulke plaatsen. In straten die stonken. Geen water om te wassen, alleen maar putten die vervuild raakten en volliepen in de regen, en pompen die onder het ijs zaten. Dit was waarom hij hier in Petersburg was.

Het was vier uur in de morgen toen Valentina zacht op de deur klopte.

Vchodite, kom binnen, liefje.’ De stem klonk zacht en hartelijk.

Ze draaide de kruk om en stapte de privévertrekken van zuster Sonja binnen, waar in het schemerige licht schaduwen op het tapijt waren gevallen als vermoeide honden.

Dobroje oetro, goedemorgen,’ zei Valentina ter begroeting.

De verpleegster was in de vijftig, ze zat in een schommelstoel en tikte met haar voet in een gestaag ritme op de vloer om hem in beweging te houden. Haar grote gestalte was in een oude, versleten ochtendjas gehuld en op haar schoot lag een opengeslagen bijbel, waar haar vinger langs elke regel gleed die ze las.

‘Hoe is het vannacht met haar?’ vroeg Valentina meteen.

‘Ze slaapt.’

Sliep ze echt of deed ze maar alsof? Valentina wist dat zuster Sonja het verschil niet zag. Katja had het afgelopen halfjaar drie operaties ondergaan met het doel haar verbrijzelde ruggengraat te herstellen, en sinds de laatste operatie was haar mobiliteit aanzienlijk verbeterd, maar ze was nog steeds niet in staat om te lopen. Niet dat ze ooit klaagde. Nee, Katja klaagde nooit. Maar er verschenen donkere kringen onder haar ogen en haar gezicht werd grauw wanneer de pijn hevig was.

‘Wat hebt u haar gegeven?’ vroeg Valentina zacht.

‘Een beetje laudanum, de gebruikelijke dosering.’

‘Ik dacht dat u dat zou minderen.’

‘Ik heb het geprobeerd, malisjka, kleintje. Maar ze heeft het nodig.’

Valentina gaf geen commentaar. Wat weet ik van laudanum? Alleen maar dat wat ik in Katja’s ogen zie.

De verpleegster zette de schommelstoel stil en keek Valentina vriendelijk en bezorgd aan. ‘Schuldgevoelens zijn iets vreselijks, liefje.’ Ze schudde haar hoofd en haar hand gleed over de flinterdunne pagina die op haar schoot openlag. ‘God vergeeft ons.’

Valentina liep naar het raam, schoof het zware gordijn opzij en keek de nacht in. Er flakkerden lichtjes waar sleden en rijtuigen met felle lantaarns bleven rijden door de stad die prat ging op haar reputatie nooit te slapen, op haar reputatie wild te leven en nog wilder te sterven. Sint-Petersburg was een stad van uitersten. Alles of niets. Niemand in Sint-Petersburg leek tijd te hebben voor iets anders dan het volgende glas drank, het volgende losbandige feest, de volgende krankzinnige worp van de dobbelstenen. Ze staarde naar buiten naar dit alles en begeerde iets meer voor haar leven.

‘Nee,’ mompelde ze tegen de verpleegster, ‘het is niet Gods vergiffenis die ik zoek.’

Ze wreef haar handen stevig over elkaar, maar de kou zat niet aan de buitenkant van haar huid.

Het was nog steeds donker. Een zware, compacte duisternis van het soort dat de geest vertroebelt. Er stegen de eerste gedempte geluiden op van een huis dat tot leven komt toen bedienden haardvuren aanlegden en vloeren boenden. Valentina zat in kleermakerszit op het voeteneind van Katja’s bed met een handdoek over haar schoot uitgespreid.

‘Ik hoor dat papa een nieuwe auto heeft gekocht toen ik naar school was,’ zei Valentina.

‘Ja. Het is een Turicum. Uit Zwitserland.’

‘Is die niet vreselijk duur?’

‘Ik denk het wel… maar tsaar Nicolaas heeft kortgeleden een Delaunay-Belleville gekocht. Je weet hoe het aan het hof is, ze maken er een hoop ophef over en willen hem dan allemaal meteen naäpen.’

‘Wie bestuurt hem?’

‘Papa heeft een chauffeur in dienst genomen. Hij heet Viktor Arkin.’

‘Hoe is hij?’

‘Heel aantrekkelijk in zijn uniform. Een beetje rustig, maar ik denk wel knap om te zien, op een serieuze manier.’

‘Je bent altijd al dol geweest op mannen in uniform.’

Katja lachte verrukt en Valentina was blij. Sommige dagen was er meer voor nodig om haar zusje te laten glimlachen. Maar ze zag dat Katja’s ogen vanmorgen wazig stonden, alsof de mist ’s nachts uit de Neva omhoog was gekropen en in haar hoofd was geschoven. Haar ene voet lag op de handdoek en Valentina’s handen masseerden de kwetsbare huid, bewogen de gewrichten, brachten een schijn van leven in het verlamde been. Een dun laagje lavendelolie vergemakkelijkte de herhaalde beweging en verspreidde een aangename geur, die de lucht van een ziekenkamer verhulde.

Katja nestelde zich in haar kussens, met haar haar als een lichtgouden waas rond haar hoofd. ‘Vertel nog eens wat over de tsaar.’ Ze keek naar Valentina’s bezige handen. ‘Hoe was hij?’

‘Dat heb ik je al verteld. Hij was knap en charmant en complimenteerde me met mijn spel.’

Katja kneep haar blauwe ogen een eindje dicht, alsof ze naar iets heel kleins tuurde. ‘Denk maar niet dat ik je leugens niet doorheb, Valentina. Wat is er gisteren gebeurd? Waarom vond je Zijne Keizerlijke Majesteit niet aardig?’

‘Natuurlijk vond ik hem aardig. Iedereen vindt de tsaar aardig.’

‘Ik ga zuster Sonja roepen om jou eruit te gooien als je niet…’

Valentina schoot in de lach en stopte even met olie in de bleke teennagels te wrijven. De voet van haar zusje lag in haar hand, slap als de voet van een pop. ‘Goed, goed, ik geef het toe. Je kent me maar al te goed. Je hebt gelijk, Katja, ik vond tsaar Nicolaas gisteren niet aardig. Maar dat kwam gewoon doordat hij de zaal binnenstapte alsof de héle wereld van hem was, en niet alleen maar de helft die de Romanovs bezitten. Zo opzichtig als een pauw. Een kleine man met te veel poeha.’

Opeens sloeg Katja haar hand tegen haar voorhoofd, quasigeschokt. ‘Natuurlijk, nu weet ik het weer. Hij had tegen je gezegd dat hij wilde dat jij piano kwam spelen voor zijn vrouw en kinderen, toen hij je twee jaar geleden op school had horen spelen. Toch?’

‘Ja. En ik was toen zo dom om hem te geloven. Ik heb geoefend en geoefend en geoefend, in afwachting van wanneer ik zou worden ontboden. Maar dat is nooit gebeurd.’ Ze legde Katja’s voet op het laken neer. ‘Ik heb nu veel meer gezond verstand.’ Ze glimlachte naar haar jongere zusje. ‘Je kunt een tsaar niet vertrouwen. De leugens rollen te gemakkelijk van zijn keizerlijke tong.’

Katja zette grote ogen op. ‘Was hij er weer?’

‘Wie?’

‘Ik weet nog dat je me vertelde dat er een man bij tsaar Nicolaas was toen je de vorige keer voor hem speelde.’

‘Nee hoor, dat heb ik helemaal niet gezegd.’

‘Jawel.’

Valentina pakte de andere voet en legde die op de handdoek. Ze doopte haar vingers in de warme olie en begon de droge huid op de hiel te masseren. ‘Waar heb je het in hemelsnaam over?’ Ze hield haar ogen op Katja’s tenen gevestigd terwijl ze die voorzichtig, de ene na de andere, uit elkaar deed.

‘Er was een man. Bij de tsaar, twee jaar geleden, toen hij jouw school bezocht,’ hield Katja aan. ‘Ik weet nog dat je zei dat hij…’

‘Doe niet zo mal.’

Je vertelde me dat hij eruitzag als een Vikingkrijger.’

‘Dat is absurd.’

‘Met vuurrood haar en groene ogen.’

‘Je verzint maar wat.’

‘Nee, je hebt het me zelf verteld. Hij stond bij de deur, en je zei…’

Valentina lachte en bewoog een teen. ‘Ik heb op m’n vijftiende wel meer gekke dingen gezegd.’

Maar Katja bleef haar zusje strak aankijken. ‘Je zei tegen me dat je verliefd op hem was.’

Valentina’s vingers wreven woest over het stuk huid achter het enkelbeen. ‘Als ik zoiets heb gezegd was het alleen maar schoolmeisjesonzin, ik heb hem niet eens gesproken. Ik weet nauwelijks nog hoe hij eruitzag.’ Maar haar wangen waren vuurrood.

‘Je vertelde me toen,’ zei Katja zacht, ‘dat je van plan was met die Vikingkrijger te trouwen.’

‘Dat was dan heel dwaas van me. Ik ben niet van plan ooit te trouwen.’

Загрузка...