20

‘En, hoe zie ik eruit?’

‘Je lijkt net een non.’ Katja inspecteerde haar zusje met een kritische blik. ‘Dat komt door je hoofddoek.’

Valentina draaide zich rond om haar verpleegstersuniform van alle kanten te laten bewonderen. Het was wit en sober en maakte dat ze zich iemand anders voelde. In de spiegel staarde ze naar de strakke wimpel die in een rechte lijn over haar voorhoofd liep en naar de keurige linnen vouwen die over haar schouders hingen en elk spoortje van haar haar verborgen hielden. Het was haar eerste dag en haar zenuwen schoten als mieren in haar maag heen en weer. Ze klopte op het gesteven schort over de eenvoudige witte jurk en glimlachte naar Katja.

‘Kijk nog maar eens goed.’

‘Hoe dat zo?’

‘Omdat ik anders zal zijn als ik uit het ziekenhuis thuiskom.’ Katja lachte. ‘Dan ben je vies en je stinkt en je zakt door je assen, bedoel je.’

‘Precies!’

Maar de blik die de zusjes wisselden duurde lang, omdat ze beiden wisten dat ze daar helemaal niet op doelde.

Het Sint-Isabellaziekenhuis was een doolhof van gangen. De tochtige zalen zogen alle geluid in hun granieten muren, zodat het gebouw stom en grauw leek. Het gemompel van stemmen bleef gedempt, het gekreun en gehoest halfluid, alsof het leven binnen deze muren zich op een minimaal niveau afspeelde. De eerste dag veranderde Valentina’s gevoel voor perspectief. Het leek of ze als sanitarka Ivanova niet langer een individu was maar een onbetekenend deel van een onverschillige machine, en het duurde even voor ze dit besef verwerkt had. Ze had van alles verwacht, maar dit niet.

De dag begon met een inspectie. De verpleegsters werden in een rij opgesteld, en de oogjes van medsestra Gordonskaja knepen zich van genoegen samen wanneer ze fouten aan kon wijzen. Ze leverde kritiek op schoenen, schortenbanden, gerafelde manchetten, vingernagels. Valentina toonde haar handen en hoorde een nijdige puf toen er geen punt van kritiek te vinden was.

Beddenpanvoer. Gordonskaja had gelijk. De stank ervan merkte ze inmiddels al niet meer op. Ze leerde hoe ze hoeken als enveloppen van lakens en dekens moest maken en die netjes om de dunne matrassen moest vouwen, en ze moest het steeds overdoen tot het goed was. Ze oefende in het omdraaien van patiënten in bed en het verwijderen van bevuilde lakens onder hen vandaan.

Ze werd aan het werk gezet in een vrouwenzaal met rijen treurige bange ogen en slordige haren. Maar onder deze vrouwen heerste een hechte stemming van geduld en doorzettingsvermogen en Valentina leerde niet te snel te lopen. Ze leerde om zich heen te kijken, te zien hoe de patiënten zich bezighielden met kleine, onnozele dingen: kaartspel, naaiwerk, gepeuter aan hun voeten, denken aan hun volgende maaltijd. Starre lichamen en gesloten ogen maakten haar nerveus. Toen een jonge, kroesharige patiënte plotseling rechtop ging zitten en schreeuwde dat er een worm door haar hart kroop, en ze het verband van haar bovenlijf begon te rukken zodat haar borsten er naakt en bloederig bij hingen, holde Valentina weg om hulp te halen, roepend om assistentie. Voor dat gedrag werd ze terechtgewezen en kreeg ze de volle laag van Gordonskaja.

‘Je holt niet.’

‘Je schreeuwt niet.’

‘Je raakt niet in paniek.’

‘Je maakt de patiënten niet aan het schrikken.’

‘Je laat niet zien wat voor onnozel wicht je bent.’

‘Je maakt het Sint-Isabella niet te schande.’

Je mag niet.

Valentina staarde recht voor zich uit, zonder met haar ogen te knipperen. Met een verhit gezicht, de handen op haar rug, haar tenen verkrampt in haar schoenen, zei ze: ‘Ik zal beter mijn best doen.’

‘Dat is je verdomme geraden ook.’

Dat is me verdomme geraden ook.

Aan het eind van de dag waren haar handen rauw en voelden haar voeten alsof de honden erop hadden gekauwd en ze daarna hadden uitgespuugd. Maar ze was erdoorheen gekomen zonder een patiënt van het leven te beroven – en dat was een prestatie. Ze sloeg haar marineblauwe cape over haar uniform en haar vermoeidheid, trok haar valenki – laarzen – aan en strompelde naar buiten, een donkere en besneeuwde wereld in. Ze was stomverbaasd. Het leek onmogelijk dat de stad Sint-Petersburg haar gewone leven had voortgezet, alle dingen van een normale dag had doorgemaakt, terwijl haar dag zo volstrekt uitzonderlijk was geweest. Maar de rijtuigen ratelden voorbij, met bedienden die tegen elkaar schreeuwden terwijl ze zich aan de achterkant vasthielden; de trams reden rammelend en gierend door de straten; er waren jongens die volgeladen sleden achter zich aan sleepten, en er schitterden lichten door de vallende sneeuw heen. Niets was er veranderd. Behalve zij.

Ze sloeg haar capuchon over haar hoofd en liep haastig de stoep af.

Daar was Jens. Hij wachtte haar onder een straatlantaarn op de hoek op, zoals hij had beloofd. Ze liep in de cirkel van zijn armen en voelde vermoeidheid en pijn en de doffe schaamte over de door haar gemaakte fouten verdwijnen. Haar voorhoofd lag tegen de vochtige wol van zijn jas en ze rook zijn zweet en uitputting, duizendmaal erger dan die van haar.

‘Een goede dag gehad?’ vroeg hij.

‘Goed ja. Op de manier waarop het goed is om een zere kies te laten trekken.’

Hij lachte en trok haar dichter naar zich toe.

‘En jouw dag?’ fluisterde ze.

‘Die is nu goed. Dit is het ogenblik waarop mijn dag begint. De rest vergeet ik. Sanitarka Ivanova, je ziet er moe uit.’

‘Nee, ik ben enthousiast.’ Ze nestelde zich tegen hem aan. ‘En gelukkig.’

Hij sloeg een arm om haar middel en zo liepen ze door Sint-Petersburg, ineengestrengeld, terwijl de sneeuwvlokken verbijsterend koud op hun tong vielen als ze lachten.

‘Vertel me nog eens wat,’ zei ze, ‘over jouw dag.’

‘Wat wil je horen? Het goede nieuws of het slechte?’

‘Het goede.’

‘Ik heb te horen gekregen dat de constructie van de nieuwe waterzuiveringsinstallatie om het noorden van de stad van schoon drinkwater te voorzien dit jaar door zal gaan. De financiering is eindelijk rond.’

‘Hoe kunnen ze het water schoonmaken?’

‘Wil je de lange versie of de korte horen?’

‘De korte.’

Hij lachte, een voldaan rollend geluid, dat voor hem uit kronkelde. ‘Het water wordt eerst behandeld met een coagulant – je zult ongetwijfeld willen weten met welke, dus zal ik je uit je lijden verlossen door je te vertellen dat het aluminiumsulfaat is – en vervolgens naar sedimentatiebakken gepompt.’

‘Is dat alles?’

‘Nee, beslist niet. We leven in 1911 en we gebruiken de modernste technologie die er bestaat.’

‘En dan?’

‘Nu komt het opwindendste deel.’

‘Ik popel.’

‘Het wordt daarna snel door zandfilters gevoerd en…’ Hij zweeg even voor het dramatische effect.

‘Nu niet stoppen.’

‘En geozoniseerd. Dus,’ zei hij met een brede grijns, ‘ik hoop dat je aan dat alles zult denken elke keer dat je theedrinkt in jullie verfijnde damessalon.’

‘Ik zweer je dat ik nooit meer op dezelfde manier zal kijken naar het water dat uit de kraan van een samowar stroomt.’ Ze streek met haar wang langs zijn schouder. Die was vochtig. ‘Zandfilters, nou nou!’

Ze liepen door de schemerig verlichte straten, met haar heup tegen zijn dijbeen. Het deed haar plezier, gezien hun verschil in lengte, hoe gemakkelijk en natuurlijk ze bij elkaar pasten.

‘En nu,’ zei hij, met een blik naar opzij, ‘wil ik weten hoe jouw dag is geweest.’ Er lagen sneeuwvlokken op zijn wenkbrauwen.

‘Vertel me eerst nog je slechte nieuws.’

Hij schudde zijn hoofd, en zijn mond, die altijd zo expressief was, bewoog bij de mondhoeken omlaag. Ze voelde door haar vermoeide benen een kilte gaan die niets met de koude lucht van de rivier te maken had, en ze werd ongemakkelijk.

‘Vertel het me, Jens,’ zei ze zacht.

Hij aarzelde, en ze dacht even dat hij haar een leugen ging vertellen om te verbergen wat hem bezighield, maar dat deed hij niet. In plaats daarvan bleef hij staan en trok haar binnen de onzekere cirkel van het licht onder een lantaarnpaal. De capuchon van haar cape had ze over haar verpleegstershoofddoek geslagen, en hij schoof zijn handen erin, trok de schuifjes die de witte stof vasthielden eruit, zodat hij haar haar kon aanraken.

‘Eens,’ zei hij, ‘wil ik dat mooie haar van je borstelen.’ Hij begroef zijn vingers in de golven. Sterke, capabele handen. Handen die wisten hoe ze dingen moesten doen. ‘Valentina,’ zei hij zacht. ‘Ik ben bang voor je.’

Ze legde haar gehandschoende handpalmen aan weerszijden van zijn gezicht, alsof ze de woorden in zijn mond kon manipuleren. ‘Waarom Jens? Waarom zou je bang zijn?’

‘Zuster Ivanova, hebt u het nog niet gehoord?’

‘Wat gehoord?’

‘De cholera is terug.’

‘En? Hoe was het?’

‘Het was goed, mama, dank je wel. Ik heb veel geleerd.’

Ze was verbaasd geweest dat haar moeder haar zodra ze thuiskwam opwachtte in de deuropening van de kleine leeskamer. Ze was gekleed in een wijnrode avondjurk, met robijnen in haar haar.

‘Kom eens hier, alsjeblieft, Valentina.’

‘Ik ben moe, mama. Laat me me alsjeblieft eerst even wassen en omkleden.’

‘Het spijt me, liefje, maar ik moet met je praten.’

‘Wat is er dan zo dringend, mama? Er is toch zeker niets met Katja?’

‘Nee, er is niets met je zusje.’ Haar moeder leek slecht op haar gemak. ‘Ik weet dat je moe bent, maar…’

Valentina besefte wat er ging komen.

‘Je hebt één uur, Valentina. Om jezelf klaar te maken.’

‘Klaar voor wat?’

‘Om uit te gaan. Vergeet niet dat kapitein Tsjernov je komt ophalen om mee uit eten te gaan.’

‘Mama,’ zei ze voorzichtig, ‘zou je de kapitein willen vragen zo vriendelijk te zijn om het souper uit te stellen? Ik zal vanavond echt geen goed gezelschap voor hem kunnen zijn. Ik ben gewoon te moe om na te denken, laat staan om gezellig te doen tegen iemand.’

‘Valentina.’ Haar moeders stem was vlak. ‘Je hebt hiermee ingestemd. Het is allemaal afgesproken.’

‘Vandaag alstublieft niet.’ Ze kon de gedachte aan Tsjernov niet verdragen.

‘Je hebt ons je woord gegeven. Dat moet je houden. Dit is belangrijk. Begrijp je me, Valentina?’

‘Ja mama. Ik begrijp het.’

Haar moeder glimlachte, maar haar ogen bleven waakzaam. ‘Dank je,’ zei ze, en ze kuste haar dochter op de wang en liep de kamer uit. Valentina deed haar ogen dicht en sloot de woorden buiten. Langzaam pakte ze haar cape bij de schoudernaad, legde haar gezicht ertegenaan en ademde in. Was hij dat? De geur van iets nieuws. Of was het het ziekenhuis?

Snel holde ze naar boven, met spieren die protesteerden. Het eerste wat ze deed toen ze haar kamer binnenging was de lijst tevoorschijn halen en een streep zetten door nummer vijf:

Mama gehoorzamen.

Met een grote glimlach haalde ze een dikke streep door 3. Werk zoeken.

Ze deed wat ze moest doen. Ze at wat ze moest eten. Sprak wanneer ze moest spreken. Maar ook niet meer dan dat.

Kapitein Tsjernov arriveerde in een prachtig glimmend zwart rijtuig met zijn familiewapen op de portieren, dat werd getrokken door twee stel volmaakt bij elkaar passende paarden. Hij nam haar mee naar Donon’s, een chic Frans restaurant. Toen ze hoorde dat hij een privékamer had geboekt, schrok ze, maar ze bleek zich geen zorgen te hoeven maken. Hij was uiter mate beleefd en hoffelijk, soms zelfs aarzelend, onzeker over wat hij tegen haar moest zeggen nu ze alleen waren. Ze deed niets om hem te helpen.

Bij de oesters en de kaviaar vielen er lange stiltes die ze niet probeerde te doorbreken. Op een gegeven moment veranderden haar oogleden in loden gewichten en zakten ze langzaam dicht, maar ze slaagde erin niet in slaap te vallen in haar bord gebakken steur of in de saus van mosterd met olijfolie. Bij de koffie boog hij zich naar voren om zijn zwarte sigaret met het gouden filter uit te drukken – een snel en ongeduldig gebaar.

‘Verveel ik je?’ vroeg hij.

De vraag was zo overbodig dat ze in de lach schoot. Het was niet haar bedoeling, maar ze kon zich gewoon niet bedwingen. Het lachen borrelde onstuitbaar in haar op. Het was de vermoeidheid – en de absurditeit van wat ze hier met deze man deed, de onnozelheid van haar vader als hij dacht dat hij haar kon dwingen met een blonde snor te trouwen omdat er een duur prijskaartje aan hing. Kapitein Tsjernov zat tegenover haar en keek haar aan. Ze sloeg beide handen voor haar mond om de geluiden te smoren, maar ze glipten tussen haar vingers door. De tranen stroomden haar over de wangen.

‘Valentina, houd alsjeblieft op.’

Ze knikte. Nog meer tranen.

Hij stak uitvoerig een nieuwe sigaret op, bekeek haar door de rook heen. ‘Dus ik amuseer je. En ik verveel je ook.’

Zijn gezicht bewoog zich dichter naar haar toe over de tafel heen en ze kon zijn blauwe ogen zien schitteren terwijl hij haar opnam. Was het nieuwsgierigheid? Verbijstering? Of woede omdat ze zich zo slecht gedroeg? Ze had er geen idee van.

‘Ziezo,’ zei hij. Met een plotselinge dramatische zwaai van zijn arm veegde hij in één klap al het glas en serviesgoed op de vloer, zodat er kristallen splinters door de eetkamer vlogen. ‘Nu hebben we een lege tafel voor ons. We kunnen opnieuw beginnen, jij en ik. Je kunt erop leggen wat je maar wilt.’

Hij keek haar oplettend aan terwijl hij zijn doordringend geurende sigaret bleef roken. Het lachen hield op, net als de wurgende verveling. Ze pakte een hoek van het witdamasten tafelkleed, veegde daarmee haar ogen af en hikte even.

‘Een paar regels,’ zei ze.

‘Noem maar op.’

‘Als je iets te zeggen hebt, zeg het dan tegen mij. Niet tegen mijn ouders.’

Hij keek verbaasd, en de lichte sproeten op zijn neus werden donker. ‘Goed.’

‘Ik weet dat je al met mijn vader hebt gesproken, maar ik wil dat er nog niets wordt geregeld. De eerste twaalf maanden niet.’

‘Een heel jaar! Dat is heel… onattent van je.’

‘Maar het is iets waar ik op sta.’ Ze moest tijd zien te winnen.

‘Dan stem ik ermee in.’

‘Dank je.’

‘Nu is het mijn beurt, Valentina.’

Ze knikte.

‘Slechts één regel.’

‘En die is?’

‘Geen andere mannen. Ik zal alle andere mannen vermoorden.’

Ze liet haar blik zakken en staarde naar de scherven die rond hun voeten lagen, als de uitgerukte veren van een ongelukkige vogel. Er was een ober gekomen om ze op te ruimen, maar Tsjernov had hem gebaard hun kamer te verlaten. ‘Je bent niet bang om dingen kapot te maken, hè Stepan? Om te krijgen wat je wilt hebben.’

Er verscheen een doffe blos op zijn wangen en langs de zijkant van zijn neus. ‘Ik ben een soldaat, Valentina.’

Alsof dat alles verklaarde.

‘Stepan.’ Hij keek naar haar mond terwijl ze praatte. ‘Als ik met andere mannen praat of wandel of zelfs met andere mannen dans, verwacht ik niet hen even later dood aan mijn voeten aan te treffen.’

‘Natuurlijk niet.’ Hij haalde zijn schouders op, waarbij zijn epauletten ongemakkelijk bewogen. ‘Ik bedoelde niet…’

Haar lippen vormden zich tot een glimlach. ‘Ik weet wat je bedoelt.’

‘Zo, en wat nu? Een nachtclub? Ik stel Het Aquarium voor. Je zult het daar leuk vinden. Ze hebben er bakken met vissen aan de muren rond de dansvloer.’

‘Ik wil nu naar huis om te slapen.’

Valentina leerde de kleine dingen op te merken. Kleine, veelzeggende tekenen. Een mondhoek die ging hangen, vingernagels die blauw werden, een plotselinge uitslag op de huid, een kortademigheid, ze leerde erop verdacht te zijn. Zelfs een verandering in de stank van de inhoud van de gehate ondersteek.

Haar eerste sterfgeval deed zich voor aan het eind van de eerste week. Het was een vrouw met dun haar, die even onopvallend uit het leven wegglipte als ze het had geleefd, en het verdriet dat Valentina in haar borst voelde was buiten alle proportie. Ze verstopte zich in de spoelkamer, kwaad op zichzelf. Ze had de arme vrouw nauwelijks gekend, maar de tranen stroomden haar over de wangen en ze moest een doek voor haar mond houden om haar gesnik te smoren. Ze zou sterven van schaamte als medsestra Gordonskaja haar zo zou aantreffen.

Toen ze die avond de stoep af kwam, wist Jens het meteen. ‘Valentina,’ zei hij, ‘er is nooit gezegd dat het gemakkelijk zou zijn.’

‘Dat weet ik.’

Hij hield een langzaam wandeltempo aan en ze wist niet of hij dat voor haar of voor zichzelf deed, of alleen maar om het moment van afscheid uit te stellen. Voor deze ene dag had de winter zijn greep op Sint-Petersburg verminderd en er viel een fijn motregentje uit de donkere lucht, heel verfrissend met zijn lichte aanraking en de geur van zeewier na de koude, akelige gangen van het ziekenhuis. Haar neusgaten prikten van de stank van desinfecterende middelen.

‘En,’ vroeg hij, ‘hoe was de gevreesde medsestra vandaag?’

‘Een slavendrijver. Ze heeft me matrassen laten keren en vloeren laten dweilen.’

‘Heel goed. Dat is precies wat jonge nietsnutten als jij nodig hebben.’

Valentina gaf hem een por in zijn ribben. ‘Als je zulke dingen blijft zeggen, zal ik je met een verdovende injectie het zwijgen opleggen.’

‘O, ik ben diep onder de indruk. Wil je zeggen dat jij al injecties mag geven?’

‘Nee, nog niet. Maar’ – ze keek naar hem op – ‘ik zou op jou kunnen oefenen.’

Hij grinikte en schoof haar arm door de zijne terwijl hij haar hand vasthield. ‘Je mag alles op mij uitproberen.’

Het beviel haar wel, de manier waarop hij dit zei. Er kwam een paard in galop voorbij en de ruiter riep ‘Dobri vetsjer, goedenavond’ naar hen, alsof ze een gewoon echtpaar vormden, op weg naar huis om een schnitzel klaar te maken en elkaar bij het haardvuur voor te lezen. Die gedachte deed vreemde dingen met haar hart. Ze vroeg zich af of hij het ook voelde, een volheid, net als zo’n spuit zoals ze vandaag had gezien, toen deze tot barstens toe werd volgezogen met bloed.

‘Hoe gaat het met Katja?’ vroeg Jens. Een heel ander onderwerp.

‘Ze is boos. Echt chagrijnig.’

‘Waarom?’

‘Omdat het op dit moment beter met haar gaat. Ze heeft minder pijn.’

‘Is dat geen reden om blij te zijn?’

‘Nee. Het betekent dat haar huisleraar elke dag komt om haar wiskundesommen te laten maken en dat vindt ze vreselijk.’

Hij lachte. Ze was dol op zijn lach. Die maakte net zozeer deel van hem uit als zijn rode haar en zijn lange, slungelige ledematen. Af en toe hoorde ze het geluid ’s nachts in haar dromen en dan werd ze er wakker van. Haar lichaam probeerde zich dan te herinneren hoe hij aanvoelde, hoe het was om zijn arm rond haar middel te voelen. In haar dromen ging hij op het voeteneinde van haar bed zitten, met zijn rode haar blinkend in het maanlicht, en vertelde hij haar dingen terwijl zijn zwarte schaduw van muur naar muur verschoof. Ze was ervan overtuigd dat de dingen die hij haar vertelde heel belangrijk voor haar waren, maar elke morgen verdwenen ze zodra ze haar ogen opende.

‘Jens,’ zei ze toen ze een brug naderden, ‘hoe vorderen de werkzaamheden aan de ingestorte tunnel?’

‘Te langzaam.’

‘Dat moet heel frustrerend voor je zijn.’

Hij haalde zijn schouders op, maar ze liet zich niet misleiden.

‘Ik grijp deze gelegenheid aan,’ ging hij verder, ‘om de Doema over te halen meer middelen ter beschikking te stellen om een ander deel van de oude houten rioolbuizen te vervangen en de afvoeren naar de baai van de Neva te verbeteren.’

Ze waren bij een kruising blijven staan om te wachten tot twee zware, door paarden getrokken wagens moeizaam voorbij ratelden, waarbij de regen op de dikke vacht van de paarden glansde.

‘Jens, waarom zijn die tunnels zo belangrijk voor je?’

‘Het is mijn werk.’

Ze lachte en schudde haar hoofd. De capuchon van haar cape gleed omlaag. Ze had haar verpleegstershoofddoek afgedaan maar ze droeg haar uniform nog wel. ‘Ja, het is je werk. Maar het is duidelijk dat de tunnels meer voor je betekenen dan dat.’

Ze greep met beide handen zijn arm en hield hem daar op de rand van de stoep, hoewel de weg inmiddels vrij was. De regen begon heviger te vallen, striemend in het donker, de daken omhullend en plassen vormend op de wegen. Later zou alles in ijs veranderen.

‘Waarom wil jij zo graag tunnels bouwen? In plaats van bruggen, zoals die Isambard Brunel van jou in Engeland. Hij heeft die mooie hangbrug bij Clifton gebouwd, toch?’

‘Ik ben diep onder de indruk.’

Ze ging op haar tenen staan om hem op de kin te kussen. Ze voelde ruwe stoppels tegen haar lippen. ‘Weet je wat ik denk?’

‘Vertel me eens wat er in die gecompliceerde geest van jou omgaat.’

‘Ik heb een theorie. Volgens mij wil jij orde scheppen in de chaos.’

‘Poeh! Dat is me nogal een theorie.’

‘Een berg stenen, jij maakt er een tunnel van. Een stad die leidingen onder de grond nodig heeft, en jij berekent de hellingshoek voor de afvoeren. Een rij huizen die in de viezigheid wegzinkt met overstroomde souterrains, jij geeft ze een riolering. Orde in de chaos.’

Zijn gezicht was stil, zijn ogen waren op haar gericht. Alleen zijn adem bewoog, kronkelde tussen de regendruppels door. Hij hief zijn hoofd op en staarde naar de daken van de stad. Boven hen verduisterde een deken van laaghangende bewolking elke hoop op sterren. ‘Petersburg moet zelf worden gereinigd. Niet alleen haar watervoorziening.’

‘Kom eens mee, Jens. Ik wil je iets laten zien.’ Ze greep hem bij de hand en ze holden samen de weg over.

Arkin maakte zich los van de muur bij de portiek van een winkel. Hij glipte uit de schaduwen de ijsregen in toen de koplampen van een auto de gestalten van Valentina en haar ingenieur verlichtten. Ze holden, waarbij haar cape als vleugels achter haar aan fladderde, alsof ze konden voelen dat hij hen volgde, ook al was hij ervan overtuigd dat dit niet het geval was. Daar was hij veel te voorzichtig voor.

De regen kwam hem goed van pas. De inwoners van Sint-Petersburg haastten zich over de trottoirs onder een golf van paraplu’s die een zwarte barrière voor hem vormde om onder weg te duiken. Hij volgde hen met gemak, via alle bochten en zijwegen. Hij wachtte geduldig in donkere hoeken wanneer ze bij winkels stopten, nieuwsgierig naar wat ze onder hun arm hielden als ze weer naar buiten kwamen.

Hij zag meer dan hem lief was. De manier waarop ze steeds weer naar elkaar keken, zo vaak dat ze bijna over de weg struikelden. De manier waarop hun lichamen continu contact maakten, alsof ze door een onzichtbare draad bijeen werden gehouden. Hij zag het allemaal.

Ze bewogen nu snel, kozen onverlichte wegen. Maakten het hem gemakkelijk.

Загрузка...