25
Angst kent vele verschijningsvormen. Voor Jens kwam hij in de vorm van een pen, de pen in de hand van zijn ondervrager. Wanneer zijn ondervrager kalm was, lag de pen stil en slaperig tussen de vingers van de man, maar wanneer hij geagiteerd was, klonk er een snel tik-tik-tik. Jens’ hart herhaalde dit geklik.
‘Vraagt u het aan minister Ivanov,’ zei Jens voor de twintigste keer. ‘Het is zíjn huis, niet het mijne. Ik kwam alleen maar mijn paard ophalen, dat is alles.’
‘Waarom was het paard daar dan?’
‘Dat heb ik u verteld. Ik was op bezoek bij de dochter van de minister.’
‘Of gebruikte u dat excuus slechts als dekmantel om u toegang te verschaffen tot de stallen?’
‘Nee.’
‘Om de kist met handgranaten die u daar had verstopt op te halen.’
‘Nee.’
‘Wanneer hebt u die granaten in de stallen verstopt?’
‘Dat heb ik niet gedaan.’
‘Wie heeft u gevraagd ze op te halen?’
‘Niemand. Ik weet er niets van.’
‘U heeft mijn agenten aangevallen met een zweep.’
‘Ze probeerden de kozak te vermoorden.’
‘Dus u geeft toe dat Liev Popkov uw handlanger is in een complot dat tegen de regering is gericht.’
‘Nee. Ik ken de man nauwelijks. Hij is daar een bediende, dat is alles wat ik van hem weet.’
‘U liegt.’
‘Nee.’
Ze dansten in kringen rond. Tik-tik-tik. Jens zat erbij alsof hij onverschillig was voor dit alles, terwijl hij steeds weer antwoord gaf op dezelfde vragen. Toch was het allemaal heel beschaafd, verwarrend beschaafd. Geen kale ondervragingsruimte, geen felle lampen, geen handboeien die in zijn huid sneden. Een comfortabele stoel, zelfs het aanbod van een sigaret. Hij wees beide af.
Ze zaten in een gewoon kantoor met manilla mappen en een weelderige plant in een pot op een kast. Op de vloer lag een fraai nieuw tapijt. Geen bloedvlekken, constateerde Jens. Zijn ondervrager was een kleine, kalende man met een geduldig gezicht en grote oren die hij betastte op momenten van onzekerheid. Elke keer dat Jens zei: ‘Spreekt u met minister Ivanov. Hij is een trouwe dienaar van Zijne Keizerlijke Majesteit,’ zochten de vingers een oorlel op. De man ging heel voorzichtig te werk, tastte voortdurend hoe dun het ijs onder zijn voeten was.
De verdomde kozak was stom. Nergens was het veilig, nergens bleef je onopgemerkt voor de ogen van de Ochrana. Als Popkov dacht dat de stallen van de minister een slimme plaats vormden om antiregeringswapens te verbergen, had hij geen flauw idee hoe de geheime politie te werk ging. Toch vond hij het moeilijk te geloven dat Popkov een bolsjewiek was. Verdomme, hij kreeg kippenvel bij de gedachte dat Valentina bij zo’n dodelijk pakket in de buurt was geweest.
‘Waar is Liev Popkov?’ vroeg hij abrupt.
‘De revolutionair wordt ondervraagd.’
Jens voelde zijn bloed ijskoud worden. Ondervraagd.
‘Ik geloof niet dat Popkov een revolutionair is. Iedereen kan die granaten daar hebben geplaatst om de minister in gevaar te brengen.’
‘Inclusief u.’
‘Nee, niet ik.’
‘Wat u gelooft is niet relevant.’
De ogen van de man waren hongerig. Hij had het liefst zijn tanden ontbloot om Jens te verslinden, maar er was iets wat hem weerhield. Jens besefte dat het de titel was naast zijn naam op de voorzijde van de map op het bureau. JENS FRIIS: INGENIEUR VAN ZIJNE MAJESTEIT DE TSAAR.
Hij zou gebruikmaken van die titel. Waarom niet? Zijn bloed klopte in zijn oren. Hij wist dat er honderd redenen waren waarom niet, honderd ondervragingscellen in het souterrain die lang niet zo gezellig waren als deze hier. Cellen met boeien die aan de stoelen waren bevestigd, en met opgedroogd bloed op de betegelde muren. Hij sprak vriendelijk tegen zijn ondervrager.
‘Waar is Liev Popkov?’ vroeg hij nogmaals. ‘Ik wil hem zien.’
Het was duidelijk dat de man boos werd van dit verzoek maar probeerde het niet te laten merken. Na een lange stilte waarin de pen heen en weer klikte, stond hij op, liep naar de deur en wierp deze met zoveel kracht open dat hij tegen de muur knalde.
‘Kom mee.’
Stank. Zweet. Bloed.
Jens had de grootste moeite zijn woede te bedwingen. Niet met zijn vuist op de metalen deur te timmeren, zijn begeleider niet bij de nek te grijpen om die door het smalle kijkluikje te rammen. Hij stond buiten de cel en riep Popkovs naam.
Binnen kon hij een brede rug ontwaren, met bloed dat uit verse wonden stroomde. Hij kwam dichterbij en zag door het vierkante kijkgat in de deur dat de kozak met de polsen tegen de muur aan de overkant was geketend, met zijn gezicht tegen de smerige tegels gedrukt. De zware spieren van zijn billen waren zwart van de kneuzingen, er liepen elektroden van zijn geslachtsdelen naar een batterij. Langs de achterkant van zijn benen glibberde ontlasting.
Stank. Zweet. Bloed.
De geluiden van de stad klonken gedempt. Het was laat in de avond toen Jens bij de imposante residentie van de Ivanovs arriveerde en half en half verwachtte die afgesloten aan te treffen, met soldaten die buiten de wacht hielden, alle ramen zwart en levenloos. Maar nee. Overal brandde licht. Dat was een goed teken. Hij werd onmiddellijk binnengelaten door een huisknecht, die nerveus zijn blik afwendde. Wat zich hier, nadat hij met Popkov was afgevoerd, moest hebben afgespeeld tussen minister Ivanov en de politie, had een duidelijk merkteken achtergelaten.
Jens voelde zijn eigen merkteken. Zijn rechterschouder deed pijn waar één bepaalde rotzak tijdens de arrestatie te vrij was geweest met de kolf van zijn geweer. De huisknecht bracht hem naar de blauwe salon, de salon waar hij die eerste keer met Valentina had gezeten, maar hij verwachtte niet haar vanavond te zullen zien, want hij was ervan overtuigd dat haar vader haar hierbij vandaan zou willen houden. Haar naam mocht niet bezoedeld worden door het schandaal in zijn stallen.
‘Jens Friis,’ kondigde de huisknecht aan.
Jens stapte de helder verlichte salon binnen, en hij moest zijn ogen even laten wennen. Tot zijn verbazing waren ze er allemaal. Generaal Ivanov zag er officieel uit, in een donkergroene pandjesjas, met zijn rug naar de haard, zijn borstelige wenkbrauwen samengetrokken boven vermoeide ogen, terwijl hij met één voet op de marmeren haard tikte. Jelizaveta Ivanova zat roerloos als een pop op de ottomane, met haar handen in haar schoot, een glas water naast zich.
Maar Jens merkte hen nauwelijks op doordat Valentina zijn blik vulde. Ze zat op een sofa met haar zusje naast zich, allebei in een roomkleurige jurk, maar het contrast tussen hen had niet groter kunnen zijn. Katja’s gezicht was nat van de tranen en ze glimlachte meteen naar Jens. Ze leek opgelucht te zijn door zijn komst, maar Valentina schonk hem niet zo’n welkom. Haar bruine ogen waren bijna zwart van woede en in de blik die ze hem schonk kon hij zien dat het niet haar vader was op wie ze boos was, ze was kwaad op hem. Haar haar was uit haar gezicht naar achteren gebonden zodat het er naakt uitzag, en deze keer was het niet haar schoonheid die hem zo sterk trof, maar haar kracht – alsof er een stalen gaas onder de huid lag. Hij had dit al eerder bespeurd maar hij had het nog nooit zo duidelijk gezien. Hij wilde het liefst gaan zitten om haar uit te leggen hoe hij in een gevecht met de agenten van de Ochrana verwikkeld was geraakt, maar in plaats daarvan richtte hij zich tot haar vader.
‘Minister Ivanov, ik ben dankbaar u allen veilig te zien.’
‘Friis, wat spookte jij in godsnaam in mijn stallen uit? En waarom ging je de politie met een zweep te lijf? Het verbaast me dat ze je hebben vrijgelaten na zo’n vertoning.’
‘De politie vergiste zich,’ zei Jens resoluut. Hij keek niet naar Valentina. ‘Ze waren bezig een van uw bedienden te vermoorden. Kan u dat niets schelen?’
‘Verdomme, man. Het kan me wat schelen dat er een kist granaten in de stal stond, waardoor we allemaal de lucht in hadden kunnen vliegen.’ Ivanov begon voor de haard te ijsberen, met gespannen schouders en gebalde vuisten.
Jens bleef waar hij was, vlak bij de deur. Hij werd niet uitgenodigd te gaan zitten, en dat was maar goed ook, want de enige plaats waar hij had willen zitten was naast Valentina.
‘Liev was niet de enige die de dood had kunnen vinden,’ zei Valentina op vlakke toon. ‘Je hebt een vreselijk risico genomen.’
‘Ik kon hem daar niet zomaar dood laten schoppen in het stro.’
‘Dat weet ik.’ Valentina schudde haar hoofd alsof ze iets van zich af moest zetten. ‘Waar is Liev nu?’
Jens richtte zijn antwoord tot haar vader. ‘Hij is in een stinkende gevangeniscel. Daarom ben ik hierheen gekomen. Hij heeft uw hulp vanavond nodig, anders zweer ik u dat hij morgenochtend niet meer in leven zal zijn.’
Katja kreunde. ‘Papa! U moet hem helpen.’
Ivanov negeerde zijn dochter, zijn aandacht was nog steeds op Jens gericht. ‘Waarom hebben ze je vrijgelaten?’
‘Omdat ik niets met die granaten te maken had. En omdat’ – hij zweeg even terwijl hij zich afvroeg hoe ver Ivanov te krijgen was – ‘ik vrienden aan het hof heb. U en ik weten allebei, excellentie, dat deze stad functioneert op wie je kent en op welke gunsten je recht hebt.’
Ivanov knipperde even met zijn ogen terwijl hij overwoog wat dit precies inhield. Hij nam een sigaar uit een zilveren humidor op de schoorsteenmantel om zich een adempauze te verschaffen, maar hij bood Jens er geen aan.
‘Dus ze weten wie de granaten heeft geplaatst?’ vroeg Jens.
‘Dat was Viktor Arkin,’ vertelde Valentina hem. ‘Onze chauffeur.’
‘Heeft hij bekend?’
‘Nee,’ gromde Ivanov. ‘Mijn dochter heeft die kist vorige week achter in de garage gezien – zonder te beseffen wat erin zat, uiteraard. Hij moet hem hebben verplaatst voor het geval de Ochrana een kijkje zou komen nemen. Ik zal hem laten neerschieten als ze die verrader ooit op het spoor komen.’
‘Is hij verdwenen?’
De minister trok moeizaam aan zijn sigaar. ‘Hij is ervandoor. Een verdomde revolutionair. In mijn eigen huis. God vervloeke de man, ik hoop dat zijn lichaam in de Neva zal aanspoelen en dat zijn ogen door de krabben zijn opgegeten.’
‘Hij was een goede chauffeur. Ik mocht hem wel.’
Alle aandacht richtte zich nu op Jelizaveta Ivanova, met haar glas water in de hand. Het was de eerste keer dat ze iets zei.
‘Hij was nooit onbeschaamd,’ ging ze verder, ‘zoals die kozakse paardenman. Of zo smerig.’
‘Papa?’
Het was Katja die hem riep. Ze stak haar hand uit, een bleek voorwerp dat in de lucht bleef hangen. Haar vader kwam snel naar haar toe en pakte de hand vast. ‘Wat is er, kleintje?’
‘Doe wat Jens zegt, papa. Alstublieft. Help Liev.’
Jens was getuige van de tweestrijd in de man. Zijn wens om zijn jongste dochter te plezieren met betrekking tot een onbeduidende bediende, tegenover zijn meedogenloosheid in politieke manoeuvres. Maar Jens bespeurde dat er nog meer met die man aan de hand was, en dat intrigeerde hem. Het was angst. Waar is deze minister van de tsaar zo bang voor?
‘Katja, mijn lieve kind, je begrijpt het niet,’ zei Ivanov sussend. ‘Ik weet dat je aan deze domme kozak gewend bent, maar…’
‘Gewend?’ onderbrak Valentina hem. ‘Gewénd? Het is wel een beetje meer dan dat, papa. Deze “domme kozak” heeft zijn hele leven voor u gewerkt, hij heeft zijn vader zien sterven om wie u bent en omdat hij die dag uitreed om mij te zoeken. Liev Popkov heeft net zo’n afschuw van de bolsjewieken als van de ratten in zijn stallen. En toch wilt u hem laten sterven in een stinkende cel van de Ochrana?’
‘Ja.’
‘Dat kunt u niet doen.’ Ze sprong overeind, zwaar ademend. ‘U moet met het hoofd van politie telefoneren om zijn onmiddellijke vrijlating te eisen.’ Haar stem beefde. ‘Anders zal ik…’
Ze keek even naar Jens, en iets in haar blik waarschuwde haar vader. Hij stapte voor hem.
‘Mijn huis uit, Friis! Ik verbied je hier ooit nog binnen te komen,’ schreeuwde Ivanov.
Jens keek Valentina aan. ‘Ga je met me mee? Nu. Verlaat dit huis samen met mij.’
Hij zei het heel zacht, maar het galmde door de kamer alsof hij had geschreeuwd. Zijn woorden maakten iets in haar los – het was alsof haar ledematen zacht werden en de strakke spieren van haar gezicht slap toen haar blik die van hem vasthield. De woede verdween en in plaats daarvan verscheen er een lome en tedere blik zoals ze hem in de privacy van zijn slaapkamer had geschonken. Eén dwaas moment lang geloofde hij dat ze mee zou gaan.
Haar lippen weken uiteen en hij greep haar pols vast. ‘Ga met me mee,’ zei hij nogmaals.
Ze liet haar pols tussen zijn vingers liggen, maar haar gezicht keerde ze naar haar vader. Hij kon zien hoeveel moeite haar dit kostte, zag de spanning in haar hals.
‘Papa,’ zei ze, ‘als jij vanavond niet Lievs onmiddellijke vrijlating eist, zal ik iemand anders vragen die het wel zal doen.’
‘En wie mag dat dan wel zijn?’
‘Kapitein Tsjernov.’
‘Nee,’ zei Ivanov snel. ‘Valentina, luister goed. Ik kan niet toestaan dat wij bij de Tsjernovs in het krijt komen te staan, anders zullen ze ons te zwak en te onbeduidend vinden om het overeengekomen huwelijk waard te zijn.’
Het overeengekomen huwelijk. Die woorden knarsten in Jens’ hoofd. Zover was het gekomen. Het overeengekomen huwelijk. Hij liet Valentina’s pols abrupt los. Een korte buiging naar haar moeder, dat was alles, toen beende hij de kamer uit.
‘Wacht!’
Jens slingerde zich juist op Hero’s rug, en hij sloot zijn oren voor haar schreeuw. Hij moest snel wegrijden om het beeld van haar lieve, verraderlijke mond uit zijn hoofd weg te stampen. Ik beloof je op het leven van mijn zusje dat mijn hart nimmer iets met kapitein Tsjernov te maken zal hebben, had ze beloofd. Ze had het op het leven van haar zusje beloofd. Haar hart niet, misschien, maar wel haar huwelijksbed.
‘Jens!’
Ze kwam in het donker het stalerf op gesneld en ze sloeg een arm om zijn voet in de stijgbeugel, zodat hij als hij wegreed haar mee zou sleuren. Hij keek omlaag naar haar bleke, omhoog gekeerde gezicht, naar haar schouders die huiverden in de roomkleurige zijde, en hij voelde zijn hart ineenkrimpen.
‘Tot ziens, Valentina.’
‘Ga niet weg.’
‘Ik heb geen reden om te blijven.’
‘Jens, ik hou van je.’ Haar ogen werden wazig en de tranen stroomden over haar wangen. ‘Alleen van jou.’
Hij glimlachte treurig naar haar, bukte zich en kuste haar op de kruin van haar hoofd. ‘Het schijnt dat liefde voor jou niet genoeg is.’
Met een schop dreef hij het paard voorwaarts; hij deed dit zo fel dat Valentina zijn been moest loslaten, en terwijl hij dit deed knapte er iets in hem. Toen hij van het erf weggaloppeerde, keek hij niet om.
De studeerkamer van haar vader zag er nog precies hetzelfde uit; zijn bureau lag vol papieren, zijn sigarenkist stond open. In de hal kon ze het geritsel van een bezem over de marmeren vloer horen, het hoesten van een huisknecht, het kraken van een traptrede. Dezelfde geluiden. Alsof er niets was veranderd, alsof haar wereld niet op de keien van de stal aan diggelen lag. Ze probeerde zich te concentreren op wat haar vader zei, maar het enige wat haar oren konden horen was de doodsheid in Jens’ woorden: Ik heb geen reden om te blijven. Het enige wat ze kon zien was de blik in zijn ogen. De indruk van de harde spieren rond zijn scheenbeen was in haar handen gedrongen en ze kon haar vingers niet openvouwen uit angst dat ze die kwijt zou raken. Het was alles wat ze nog van hem had.
‘Papa,’ onderbrak ze hem, ‘er is geen “overeengekomen huwelijk”.’
Hij legde beide handen op zijn bureau en leunde er met zijn volle gewicht op, zoekend naar steun. ‘Valentina, maak alsjeblieft niet nog meer problemen voor me dan ik al heb.’ Hij sprak zo zacht dat het haar nog nerveuzer maakte.
‘Heel goed, papa. Maar zorg eerst voor Liev. Ga alstublieft eerst opbellen.’
Hij stribbelde niet tegen. Hij liep naar de zwarte telefoon die aan de muur van de studeerkamer hing, draaide aan de hendel en vroeg de telefonist om het nummer. Wie het ook mocht zijn met wie hij sprak, het was kort, met een paar norse bevelen. Valentina hoorde de woorden hoofd van politie, maar dat was ook alles. Toen hij terugliep naar zijn bureau ging hij moeizaam zitten, zette zijn ellebogen op het blad en legde zijn kin in zijn handen. Hij keek haar aan met doffe ogen vol ontzetting.
‘Het is geregeld,’ zei hij. ‘Ga nu maar.’
‘Papa, we konden Liev niet in handen van de Ochrana laten.’
Hij gromde even en liet zijn gezicht in zijn handen zakken. Op de kruin van zijn hoofd was te zien waar zijn haar dunner werd, en de aanblik van deze kleine menselijke zwakheid wekte een plotselinge golf van medelijden in haar op.
‘Papa, ik wil dat u begrijpt dat ik niet met kapitein Tsjernov ga trouwen. Er is niets wat mij kan dwingen met hem naar het Keizerlijke Bal in het Winterpaleis te gaan.’
Er klonk opnieuw een gesmoorde kreun, maar hij keek niet op. ‘Ik heb het nodig dat je dat doet.’
Ze schudde haar hoofd. ‘Het spijt me, papa.’ Ze liep naar de deur.
‘Valentina,’ zei haar vader zacht, ‘hij heeft geen geld.’
‘Wie heeft geen geld?’
‘Die ingenieur van je.’
Haar hart begon hevig te bonzen. Ze stond met één hand op de deurkruk. ‘Hij heeft genoeg.’
‘Misschien genoeg voor jou, maar niet genoeg voor mij.’
Zijn zware kin lag in zijn handen, zijn ogen keken haar onderzoekend aan en ze kon zien waar zijn gouden zegelring een deuk in zijn huid had gemaakt.
‘Papa, waarom zou u zijn geld willen?’ Ze gebaarde in de kamer om zich heen, naar het mooie Engelse jachtgeweer aan de muur, naar de schilderijen met Engelse landschappen, naar de in leer gebonden boeken in de kasten. ‘Ik begrijp het niet. Waarom?’
Zijn ogen werden wazig, ze veranderden van bruin in modderkleur. De aderen op zijn wangen met bakkebaarden werden lijkbleek en ze zag hoe zijn mond ging hangen. Even dacht ze dat hij een hartaanval ging krijgen.
‘Papa?’
Het moment leek zich uit te rekken tot het de muren raakte.
‘Papa?’
Ze liep naar hem toe, maar hij hees zich weer overeind.
‘Heel goed. Ik zal je zeggen waarom ik het geld nodig heb, Valentina. Het is heel eenvoudig. Ik ben bankroet. Kijk maar niet zo geschokt. Ik heb schulden. Bij de banken. Bij geldschieters. Zelfs bij diefachtige joodse handelaren. Bij iedereen die mijn promesses maar wilde aannemen.’ Hij zweeg even. ‘Ik moet je vertellen dat als jij niet met kapitein Tsjernov trouwt, ik wegens verduistering naar de gevangenis zal gaan. Je moeder zal van de armen worden begraven en je geliefde zusje zal op straat belanden.’ Hij slaakte een lange, zure zucht, alsof dit zich maandenlang in zijn binnenste had opgebouwd, en hij richtte zijn blik op haar. ‘Is dat wat je wilt, Valentina?’
Arkin lag op de vloer. Zijn bed bestond uit een aantal zakken die op de tegels waren gelegd en zijn deken was een liturgisch priestergewaad. Naast hem brandde een kaars in een blikken dekseltje. Het was heel ironisch, zoals hij zijn toevlucht had gezocht in het huis van de God die hij verachtte, en hij had moeite om Hem niet dankbaar te zijn – net zoals zijn moeder dat altijd was geweest. Hij lag op zijn rug en stelde zich voor hoe de kerk met al zijn iconen en zijn overvloed aan gebeden boven hem verrees. Om hem te beschermen. Spasibo. Dank u. Het woord werd heet in zijn mond en hij deed zijn lippen uiteen om het te laten ontsnappen.
Er rende een rat door het donker, met pootjes die als sabelpunten over de stenen vloer krasten. Hij werd voortdurend gekweld door gedachten aan sabelpunten, of hij wakker was of sliep. De pijn in zijn schouder was nu minder, de wond begon te genezen, maar de pijn in zijn hart werd erger, elk uur dat hij daar lag. Hij staarde omhoog naar de grote zwarte balken boven zijn hoofd en zijn gedachten gingen razendsnel. De ruimte was niet verwarmd en het was er nu zo koud dat hij onmogelijk de slaap kon vatten. Maar daar had hij ook geen behoefte aan, niet nu zijn geest zo onrustig was.
‘Spasibo,’ zei hij hardop. ‘Dank u.’
Ditmaal was het niet God die hij bedankte, maar vader Morozov, omdat die hem een schuilplaats had geboden. Morozov beweerde dat hij een dienaar van God was, maar hij had het mis. Hij was een ware dienaar van het Russische volk, en geen enkele tsaar kon zo’n man overheersen.
Tegen Arkins heup lag het kleine pistool met parelmoeren greep, warm en geladen. Verraad was niet iets wat hij kon vergeven.
‘Viktor Arkin, vchodite, kom binnen.’
Sergejevs vrouw deed open en verwelkomde Arkin met een hartelijke glimlach. Ze zag eruit als… Arkin zocht naar een woord. Ze zag eruit alsof ze een gedaanteverwisseling had ondergaan. Zoals een grijze, vormloze rups in een levendige en stralende vlinder kan veranderen. Haar haar was ongewassen en haar kleren waren even grauw als altijd, en toch schitterde ze. Is dat wat het krijgen van een kind met je deed? Bevredigde het iets wat diep in je binnenste hunkerde? Omwille van haar was hij bereid om zich om te draaien en weg te lopen, maar hij deed het niet.
‘Hallo, privet, Viktor. Wat fijn om je te zien.’
Sergejev stak een hand uit, maar Arkin kon zich er niet toe brengen die aan te nemen. In plaats daarvan boog hij zich over de lade die boven op de tafel pronkte en keek hij naar de roze baby die daar in doeken gewikkeld in lag. Alles leek te klein om van een menselijk wezen te kunnen zijn: de neus, de vingers, het puntige kinnetje. Oren als zachte vogelveertjes en minuscule gouden draadjes als wimpers. Hij voelde een steek in zijn borst en hij haalde moeizaam adem.
‘Ze heet Natasja.’
‘Mooi.’
‘Ze is geweldig.’
‘Gefeliciteerd.’ Hij bekeek de moeder met een wonderlijk gevoel van ontzag. Ze was mager, maar haar borsten waren gezwollen en hij voelde een onverwachte begeerte naar haar. Hij wendde zich snel af naar Sergejev. ‘Kunnen we elkaar even onder vier ogen spreken?’
Ze woonden in slechts één kleine kamer, met een tafel en bed rond de kachel gepropt. Het was er schoon en het rook er naar dennenappels, met fleurige zelfgemaakte poloviki op de vloer, maar het pleisterwerk van de muren brokkelde af en over het plafond liepen scheuren als spoorlijnen. Privacy was niet voorhanden.
‘Alles wat je te zeggen hebt kun je zeggen waar Larisa bij is. Het is te koud om naar buiten te gaan.’ Sergejev ging op een stoel zitten om dit punt te benadrukken. ‘Ze weet waar we mee bezig zijn.’
‘Echt?’
‘Uiteraard.’
Sergejev leek gespannen, onwillig om met hem alleen te zijn.
‘Hoe is het met je arm?’ vroeg Arkin minzaam.
‘Verdomd vervelend.’
Larisa stond naast de lade, zonder ergens anders aandacht aan te besteden, met één hand erop, alsof ze niet los kon laten, een tevreden glimlach om haar mond. Arkin wendde zijn blik af. Het werd hem te machtig.
‘Je mag van geluk spreken, kameraad,’ zei hij zacht. ‘Je hebt de veldslag van de leerjongens tegen het leger gemist.’
‘Ik heb gehoord dat het heel erg was.’
‘Het was meer dan erg.’
‘Heel akelig,’ zei Sergejev. Zijn blik was op de lade gericht. ‘Ben je gewond geraakt?’
‘Een paar snijwonden, niet erg.’
Een droevige stilte maakte de sfeer in de kamer benauwd. Sergejev haalde moeizaam adem.
‘Waarom heb je het gedaan?’ vroeg Arkin.
‘Wat gedaan?’
‘Hen verraden.’
Larisa slaakte een gesmoorde kreet. ‘Neem dat terug, kameraad Arkin,’ zei ze heftig.
Maar Sergejev zei niets, hij staarde slechts naar de lade.
‘Waarom?’ vroeg Arkin weer. ‘De soldaten stonden ons op te wachten, klaar om aan te vallen. Waarom heb je het gedaan?’
‘Vanwege de baby,’ fluisterde Sergejev.
Larisa sloeg een hand voor haar mond.
Sergejev keek haar niet aan. ‘De Ochrana heeft me nog eens te pakken gekregen, die avond dat we voor ze op de loop waren gegaan. Toen jij en ik uit elkaar waren gegaan, Viktor, hebben ze me als een rat in het nauw gedreven. Ze hebben me in de goot in elkaar geslagen tot mijn arm weer gebroken was. Ze dreigden me verdomme in hun gevangenis te gooien om weg te rotten. Hoe moest het dan met Larisa? Hoe moest het dan met de baby die we gingen krijgen? Ik kon niet anders.’ Zijn ogen gleden even naar Arkin. ‘Goede vriend,’ zei Sergejev hees, ‘je weet niet wat het is om iemand anders meer lief te hebben dan je eigen leven. Zelfs meer dan je eigen opvattingen. Ik kon mijn vrouw en kind niet op straat laten zetten om dood te vriezen.’
Larisa weende stille tranen. De baby leek haar verdriet aan te voelen en begon klaaglijk te huilen.
‘Kameraad,’ zei Arkin op vlakke toon, ‘laten we deze discussie buiten voortzetten. Je vrouw en kind hoeven het niet te horen.’
Hij stak zijn arm uit en trok Sergejev overeind. Toen ze de kamer uit gingen nam Larisa de baby in haar armen, hield het hoofdje onder haar kin en maakte zachte geluiden om het huilen te sussen. Arkin keerde dit beeld de rug toe, maar het stond al in zijn geheugen gegrift. Buiten op straat liepen de twee mannen enige tijd zonder iets te zeggen. Het was opgehouden met sneeuwen maar aan de daken hingen dikke pakketten die op nietsvermoedende voorbijgangers omlaag dreigden te glijden. Rusland was net zo. Het stortte zich op je, smoorde je, vernietigde je als het daar de kans toe kreeg.
‘Beste vriend…’ begon Sergejev.
‘Ik ben je vriend niet.’
‘Viktor, alsjeblieft, ik…’
‘Je hebt de leerjongens verraden. Ze vertrouwden ons, en dat vertrouwen is hun dood geworden. En je hebt mij verraden. Je hebt de Ochrana verteld dat ik de granaten in de garage van Ivanov had verborgen.’
‘Nee, nee, niet jij, Viktor. Het was de bedoeling dat de Ivanovs zelf de schuld zouden krijgen.’
‘Maak mij niets wijs, kameráád.’
Ze passeerden een van de donkere steegjes die tussen de achterzijden van huizen kronkelden, bezaaid met bevroren viezigheid en dode ratten. Viktor bleef staan. Zonder van blik te veranderen trok hij het kleine pistool onder zijn jas vandaan, zette het tegen Sergejevs hoofd en haalde de trekker over. Hij slingerde het levenloze lichaam in het steegje en liep weg. Het beeld van Larisa die de baby tegen zich aan klemde, bleef hem nog lang bij.