5

‘Welke zullen we nemen?’

‘Neem jij de meringue maar, daar ben je zo dol op.’

‘En die met chocola?’

‘Nee, die mag je niet hebben,’ lachte Katja. ‘Die wil ik.’ Met een verrukte glimlach cirkelde Katja met haar vork boven de zilveren verdiepingen van de etagère met taartjes in het midden van de tafel. ‘Ik zal eerst kiezen,’ kondigde ze aan.

Valentina had de grootste moeite om te doen alsof er niets was gebeurd. Ze wilde dat haar zusje zou genieten, daarom was ze met haar hierheen gegaan, en het was lang geleden dat ze Katja zo vrolijk en levendig had gezien. Maar Valentina’s gebaksvorkje voelde als lood in haar vingers.

Arkin had woord gehouden. Hij had de auto over de trottoirs gejaagd zonder zich iets aan te trekken van de kreten van voetgangers die wegstoven bij de nadering van de grote blauwe auto. Hij had een uitweg gevonden, zoals hij had beloofd. Ze reden naar een ander restaurant, La Gavotte, zonder enig commentaar op alle gebeurtenissen, en Valentina koos een tafeltje tegen de achterwand, naast de deur naar de keuken. Zo ver mogelijk van de ingang verwijderd.

Om hen heen verliep alles even normaal als altijd, met serveersters die heen en weer snelden in zwarte jurken met witte schorten met strookjes en frivole bandjes van witte kant in hun haar. Allemaal heel hoffelijk. Allemaal heel beleefd. Hier heerste geen woede. Klonken geen kreten. De klanten glimlachten en waren chic gekleed, beschenen door de gezonde gloed die door de roze glazen muurlampen werd verspreid, terwijl ze in taartjes prikten en warme chocola dronken. Terwijl ze lachten. Praatten.

Valentina verbaasde zich over haar gevoel van kwetsbaarheid. Niemand anders leek bang te zijn, en geen van de andere klanten bleek op het punt te staan de lunch over het onberispelijk witte tafelkleed uit te braken. Alle anderen haalden normaal adem. Was zij dan zo dwaas of waren zij het?

‘Valentina?’

‘Ja?’

‘Is alles goed met je?’ Katja keek haar onderzoekend aan.

‘Ja.’

Er was een ruimte tussen hen die kwetsbaar aanvoelde. Breekbaar. Valentina weigerde die aan te raken.

Katja veranderde met opzet van onderwerp. ‘De nieuwe auto is goed, hè?’

‘Ja.’

‘En Arkin deed het uitstekend.’

‘Hij rijdt goed.’

Valentina wierp een achterdochtige blik op de brede boogramen met vitrage, die uitkeken op de weg. Iets in haar borst huiverde even.

‘Kun jij ook iets horen?’ vroeg ze. ‘Ik dacht dat ik wat…’

Katja vouwde op het tafelkleed haar hand rond die van Valentina. Zij had tengere vingers, die van Valentina waren steviger, met sterke spieren. Al die toonladders.

‘Het is helemaal niet erg om wel eens bang te zijn,’ zei Katja, ‘na alles wat jij in het bos hebt meegemaakt.’

Valentina keek even naar de vitrages. ‘Jij was vandaag niet bang.’

‘Dat komt doordat mijn leven zo saai is. Ik ben gewoon te dom om te weten wanneer ik bang moet zijn en wanneer niet. Jij hebt meer gezond verstand.’

‘Katja,’ vroeg Valentina zacht, ‘denk je dat…’

Dat was het moment waarop de bakstenen door de ramen vlogen, waardoor regendruppels van glas als diamanten door gepoederde wangen sneden. Het moment waarop één pijlvormige scherf zich in de hals van een vrouw groef. Dat was ook het moment dat het gillen begon.

Valentina rende. Ze rende en gleed uit op de sneeuw maar bleef rennen. Haar benen wisten niet van ophouden. De wielen van de rolstoel krijsten en slipten.

‘Valentina, niet doen!’ Een ijzige hand greep de hare. ‘Hou alsjeblieft op. Stop!’

Het was Katja. Ze smeekte haar. Met veel moeite wist ze haar benen stil te laten houden, maar haar vingers hielden de handgrepen van de rolstoel nog steeds vast alsof ze er deel van uitmaakten, star en stijf, aan het metaal geklonken. De gil van de vrouw met het glas in haar hals weerklonk nog in Valentina’s hoofd en ze kon hem niet kwijtraken. Ze haalde diep adem en voelde de lucht in haar longen bijten, zo koud was het.

‘Valentina, we vriezen nog dood.’

Langzaam kwam Valentina weer bij zinnen. Katja had zich in haar rolstoel omgedraaid en haar blote hand trok aan Valentina’s mouw. Haar blauwe ogen stonden panisch.

‘Katja, is alles goed met je?’

Haar zusje schudde haar hoofd.

Valentina keek om zich heen, verbijsterd toen ze zich realiseerde dat ze zich in een smalle, vieze straat bevonden waar uitwerpselen tot gevaarlijke gele bergen op het plaveisel waren bevroren. In de goot lag een regenpijp, overdekt met sneeuw, als een lijk, en de ramen waren met karton verduisterd. Overal bladderde verf af, waren muren gescheurd. Er stond een man naar hen te kijken, met een baard en een hond die er net zo gerafeld uitzagen als zijn kleren.

O god, wat had ze gedaan?

Zodra de bakstenen het raam hadden geraakt had ze slechts één gedachte gehad: Katja hiervandaan zien te krijgen. Naar buiten. Weg. Veilig.

Haar handen hadden de rolstoel met haar zusje erin vastgegrepen en hadden haar door de deur naar de restaurantkeuken gevoerd en daarna aan de achterkant het gebouw uit, naar een rommelige binnenplaats. Daarvandaan waren haar voeten gaan rennen. Naar buiten. Weg. Veilig. De woorden draaiden rond in haar hoofd. Ze was straten in geschoten die ze nooit eerder had gezien, alsof ze instinctief wist dat ze hier veiliger zou zijn, te midden van de nooddruftigen en de vergetenen, dan te midden van haar eigen soort, waar bommen en bakstenen middelen van communicatie waren geworden.

Katja’s wangen waren wit geworden – ze dreigde te bevriezen. De noordenwind was opgestoken vanaf de Finse Golf en geen van beiden droeg een jas of handschoenen of zelfs maar een sjaal. Alles was achtergebleven in La Gavotte. Ze kon het bloed in Katja’s aderen bijna zien stollen. Valentina was warm gebleven door het harde hollen, maar ze besefte dat ze Katja’s dood op haar geweten zou hebben. Alweer. Ze liep naar de dichtstbijzijnde deur. Die was doormidden gespleten en met grove latten opgelapt, maar ze timmerde er hard met haar vuist op. Na lang wachten werd er opengedaan door een kind dat niet hoger kwam dan haar heup.

‘Mogen we binnenkomen? Alsjeblieft? Pozjaloesta? We hebben het koud.’

De jongen reageerde niet. Zijn gezicht was overdekt met korsten en hij peuterde met een smerige vinger aan een zweer op zijn kin.

Pozjaloesta,’ zei ze weer. ‘Is je moeder thuis?’

Hij stapte achteruit en ze dacht dat hij de deur wijdopen zou doen zodat de rolstoel naar binnen kon, maar hij duwde hem dicht. Ze bonsde zo hard op de deur dat de spleet wijder werd.

‘Doe de deur open!’ schreeuwde ze. ‘Otkrojte dver!

De deur ging een klein eindje open, net voldoende om een paar blauwe ogen waar te nemen die naar haar omhoogkeken. ‘Wat moet je?’ vroeg een meisjesstem.

‘Mijn zusje vriest hierbuiten dood. Laat ons alsjeblieft binnen.’

Maar ze had haar les geleerd en liet het hier niet bij. Deze keer ging haar verzoek vergezeld van een duw tegen de deur, waardoor het kind verbaasd achterovertuimelde. Voor ze wist wat er gebeurde had Valentina de rolstoel en zichzelf de schemerige gang in geduwd en de deur stevig achter zich op slot gedaan. Het gebouw stonk. Op de trap hing de muffe geur van rattenkeutels.

‘Dank je wel,’ zei ze. ‘Spasibo.

Voor haar stonden drie smerige straatkinderen: twee identieke jongens en een meisje met vieze haren. De tweelingjongens waren nerveus, hun kleren waren gescheurd en vormloos, met een broek die niet eens tot hun enkels kwam. Het meisje was jonger dan haar broers en staarde met grote ogen naar de rolstoel.

‘Is je moeder thuis?’ vroeg Valentina.

Het meisje wees naar een deur zonder haar blik van de spaken van Katja’s stoel af te wenden. ‘Is dat een fiets?’ fluisterde ze.

Een van de jongens gaf haar een luchtige draai om de oren. ‘Doe niet zo stom, Ljoeba. Dit is voor mensen die verlamd zijn.’

Valentina deed de deur open waarnaar het meisje had gewezen en ze duwde de rolstoel een kamertje binnen dat slechts een heel klein beetje warmer was dan de buitenlucht. Over een deel van het raam was een gevlekt laken gedrapeerd in een poging de kou buiten te houden, waardoor het schemerig was. Het rook er naar vochtig pleisterwerk en ongewassen lichamen.

‘Het spijt me dat ik u stoor.’

Op het voeteneind van een smal bed zat een vrouw een baby te voeden. Haar kleding was haveloos en haar lichaam was mager en tanig als van een oude vrouw, maar haar ogen waren nog helder en jong. Ze droeg wollen wanten zonder vingers en had een bruine sjaal om haar hoofd geknoopt. Ze maakte de voorkant van haar jurk dicht.

‘Wat wil je?’ De stem van de vrouw klonk vermoeid.

‘Mijn zusje en ik hebben hulp nodig. Alstublieft.’ Valentina vond het vreselijk iets te moeten vragen aan deze vrouw die zo duidelijk niets te geven had. ‘Mijn zusje heeft het koud. Ze heeft warmte nodig. Iets warms te eten.’

‘Mijn kinderen hebben warm eten nodig,’ zei de vrouw nors, ‘maar ze krijgen niets.’

Valentina voelde zich vreselijk schuldig, hoewel hun lege buik niet haar schuld was. Ze pakte Katja’s koude hand en begon deze krachtig te masseren. De vrouw legde onmiddellijk het kind op het bed en liep naar het kleine zwarte fornuis in de hoek. Ze deed het metalen deurtje open, waarachter een piepklein vlammetje te zien was. Geen wonder dat het hier zo koud was. Met behulp van een tang haalde de vrouw een zware steen uit het fornuis, ze wikkelde deze in een zwartgeblakerde lap die klaarlag voor dit doel en legde hem op Katja’s schoot. Katja’s handen nestelden zich eronder.

‘Kunt u niet meer hout op het vuur leggen?’ opperde Valentina.

‘Nee.’

‘Ik heb geld.’

De drie kinderen schoven iets dichterbij. Het meisje stak een groezelige hand uit. ‘We kunnen brandhout kopen.’

Valentina moest hen vertrouwen. Ze haalde twee witte tienroebelbiljetten uit de portemonnee in haar zak, hoewel ze wist dat dat veel te veel was voor brandhout. ‘Breng ook iets te eten mee. Snel! Potoropites!

Alle drie de kinderen verdwenen.

‘Hier, neem deze maar.’ De vrouw hield een deken van het bed omhoog. Valentina keek ernaar. Hij zat waarschijnlijk vol luizen en vlooien.

Spasibo.’ Ze sloeg hem om de schouders van haar zusje en stopte hem in onder haar slappe benen. Terwijl ze dit deed was ze zich bewust van de aandachtige blik van de vrouw, en voor de eerste keer in haar leven kwam het in haar op om zich af te vragen hoeveel de rolstoel waard was. Evenveel als het gezin van deze vrouw in een maand verdiende? In een jaar? Ze had geen idee. Dit naargeestige onderkomen was kleiner dan Valentina’s slaapkamer thuis en verkeerde in een erbarmelijke staat. Een deel van het plafond hing omlaag en langs één muur kroop zwarte schimmel omhoog. Het was er kil en klam.

‘Dank u wel dat u ons helpt,’ zei ze, oprecht dankbaar. ‘Het restaurant waar we waren werd door stakers overvallen en mijn zusje en ik wisten te ontkomen, maar zonder onze jassen.

De vrouw knikte naar Katja. ‘Is ze ziek?’

‘Ze heeft een ongeluk gehad.’

De baby op het bed begon te huilen en de vrouw zei: ‘Pak haar op.’

Valentina keek naar het spartelende bundeltje.

‘Pak haar op.’ De stem van de vrouw klonk deze keer scherper.

‘Wat?’

‘Jullie willen mijn hulp. In ruil daarvoor wil ik jullie hulp. Een moment rust van het kind.’ Ze glimlachte, en even kreeg ze iets jeugdigs. ‘Maak je maar niet ongerust, ik zal de stoel van je zusje heus niet stelen.’

Valentina kreeg een vuurrode blos en tilde de baby op. Ze wist nog hoe ze Katja ooit als baby in haar armen had gehouden, maar die had nooit zo vies geroken als deze. De baby was bijna kaal en had dunne staken als beentjes.

‘Valentina.’ Dit was de zwakke stem van Katja. ‘Laat mij haar vasthouden.’

Valentina bracht het kind tot vlak bij de rolstoel, maar ze gaf het niet over. ‘Het kind is vies,’ zei ze op gedempte toon. ‘Je wilt vast niet…’ Maar ze zag de verlangende blik in Katja’s ogen. Ze legde het kind op Katja’s schoot en was onzet toen haar zusje zich bukte en het ingevallen gezichtje kuste. Er verscheen een glimlach op Katja’s gezicht. Waar ze ook mocht zijn geweest, ze was weer terug.

De geur van warme pirozjki veranderde alles. De drie kinderen leken al dikker te worden nog voordat ze een hap van een van de vleespasteitjes uit het pak van vetvrij papier hadden genomen. Ze zaten op de vloer voor de fel brandende houtkachel en ze keken ernaar met het soort betovering dat Valentina bij een balletuitvoering kon hebben.

‘Moeten ze niet eerst hun handen wassen?’ opperde Valentina, toen ze in elke hand een pasteitje legde. Het vuil op hun vingers was zwarter dan de vloer.

‘De waterpomp is bevroren.’ De vrouw haalde haar schouders op en nam een flinke hap van een snee brood die met zwartebessenjam was besmeerd. Terwijl ze erop kauwde zag Valentina hoe de trekken van haar gezicht van genot smolten en de jaren van haar af vielen.

‘Hoe heet je?’

‘Varenka Sidorova.’

‘Ik ben Valentina. Mijn zusje heet Katja.’

Katja dronk warme thee met honing uit een blikken beker en ook zij had nu kleur op haar wangen. De baby lag als een jong poesje op haar schoot, ontspannen en zacht van de warmte.

‘Varenka, wat doet je man?’

De blik van de vrouw werd behoedzaam. ‘Hij werkt in een fabriek.’

‘Is hij een bolsjewiek?’

Ze zag blik in de ogen van de vrouw verstrakken. ‘Wat weet jij van bolsjewieken?’

‘Deed hij vandaag mee aan de demonstratie?’

Varenka begon te lachen. De kinderen keken verbaasd naar haar om, alsof ze dit geluid niet gewend waren. Maar het gelach hield niet op, het bleef maar doorgaan. De aderen in haar hals zwollen op en er rolden tranen over haar wangen, maar het gelach duurde nog steeds voort, onbedwingbaar. Ze liet zich op haar knieën vallen, en toen hield het gelach even abrupt op als het was begonnen. Ze rukte de hoofddoek af, waardoor er een bos rode krullen tevoorschijn kwam. Valentina staarde. Katja slaakte een gesmoorde kreet. Eén kant van het hoofd van de vrouw was volledig kaal en er liep een breed wit litteken, dat glansde alsof het nat was, van haar slaap dwars over haar schedel naar haar achterhoofd. Ze bekeek de zusjes met een mengeling van medelijden en haat.

‘Vijf jaar geleden, voor de poort van het Winterpaleis,’ zei ze met harde stem, ‘zijn jullie soldaten me met sabels te lijf gegaan toen we optrokken om met de tsaar te spreken. We voerden niets kwaads in ons schild, maar ze hebben ons neergemaaid. Dankzij die doden overleven jullie en jullie klasse nog. Maar hebben jullie dat ook verdiend?’

Valentina tilde de baby van Katja’s schoot en legde hem op het bed. ‘Ik denk dat het tijd is dat we vertrekken.’

‘Jij!’ De vrouw lag nog steeds op haar knieën en wees naar Valentina. ‘Ik beloof je dat wij binnenkort naar jou en je soort toe zullen komen en deze keer zul je het niet overleven. Jullie luie rijken. Jullie parasieten.’ Ze spuwde op de vloer. ‘De arbeiders zullen gerechtigheid eisen.’

Valentina pakte haar portemonnee en keerde deze op de tafel om. De roebels rolden alle kanten uit en de kinderen schoten als muizen toe om ze op te rapen. ‘Dit is omdat je me vandaag hebt geholpen. Ik ben erg dankbaar.’ Ze liep naar de geknielde vrouw en gleed met haar vingers over het glanzende litteken op haar hoofd. Het voelde glad en glibberig, en het was even kleurloos als iets wat onder de grond leefde. ‘Het spijt me, Varenka.’

‘Ik hoef je medelijden niet.’

‘Valentina.’ Dit was Katja. ‘Ze wil dat we weggaan.’

‘Ja, je hebt gelijk. Voor mijn man thuiskomt.’ Varenka keek Valentina uitdagend aan. ‘Mijn bolsjewiek.’

Een luide bons op de deur deed hen opschrikken. Voor ze konden reageren werd er nog twee keer gebonsd, als met een hamer, en ze hoorden het hout versplinteren. De vrouw greep de baby en drukte hem zo hard tegen haar borst dat het kind begon te huilen. Valentina’s hart bonsde. Ze kende deze omgeving niet.

‘Wacht hier, Katja.’

‘Nee Valentina, niet doen…’

Er werd weer op de deur gebonsd. Zonder enige aarzeling maakte Valentina de deur naar de akelige gang open en deed de verbrijzelde voordeur naar de straat van het slot. Een forse gestalte blokkeerde het daglicht.

‘Wat doe jij in godsnaam in dit krot, Valentina Ivanova?’

Het was Liev Popkov.

Загрузка...